Buiten- eensaem huis- somer- en winter-leven
(1687)–Willem Sluiter– AuteursrechtvrijStem: Psalm 8. Of twee versen voor een. Psalm 18. 32. of 45. Of: Een Koopman, die het eel gesteent, &c. Aldus.O Iesu! soo de menschen, die beminnen
Haer ydelheidt, eens konden recht bezinnen,
| |
[pagina 131]
| |
Hoe soet dat is uw' heil'ge suiv're min,
Zy stelden haest haer dwaesheidt uit den zin.
2. Die door 't geloov' uw wonden heeft gesoogen,
Werdt tot uw liefd' soo lieffelick bewoogen,
Dat hy het al ja schier sich selfs vergeet:
Doch dese vreughdt, die haer gevoelt, maer weet.
3. Ick ben als sieck van liefdens soetigheden.Ga naar voetnoot+
O Iesu stelt mijn minnent hert te vreden;
Troost my, en toont uw lieffelick aenschijn,
Laet uwen kus my niet ontrocken zijn,Ga naar voetnoot+
4. Rijckt my uw handt, en wilt my onderstutten,
En tot ten einde voor alle quaedt beschutten.
Soo 'k u maer heb, o waerde Bruidegom,
Ben ick gerust, al keerd' oock alles om.
5. Mijn ziele die gy uit des vyandts handenGa naar voetnoot+
Al hebt verlost met bloedigh' offeranden,Ga naar voetnoot+
En die sich nu voelt door uw min gewont
Gy nimmermeer, o Iesu, haten kondt.
6. O min! o min! wat werckt gy soet van binnen!
Uw' soetheidt gaet te boven hert en sinnen:
Ach! waer ick staegh door dese liefde kranck,
Ick waer gesondt mijn gantsche leven lanck.
|