Buiten- eensaem huis- somer- en winter-leven
(1687)–Willem Sluiter– AuteursrechtvrijStem: O Godt! wat is het schoon en goedt. Of: Godt heeft begeerlijckheidt geplant. Twee versen voor een.
Ga naar voetnoot+Laet ons van herten zijn verblijdt,
Gelijck men in des Ooghstes tijdt
Gemeenlijck plagh te zijn verheugt,
Met ongemeene lust en vreughdt.
Wy hebben weer den tijdt beleeft,
Dat aller dingen Schepper heeft,
Een goeden ooghst gegeven weer:
| |
[pagina 109]
| |
Daer voor behoort hem lof en eer.
3. Laet ons Godt vresen al te saemGa naar voetnoot+
Die op ons' landt soo aengenaem
Sijn soeten regen vallen laet,
In sijnen tijdt vroegh ende spaed'.
4. Die ons des ooghstes weken spaert,Ga naar voetnoot+
En die gesette tijdt bewaert,
Maer op de mensch inhalen sal
Sijn kooren en sijn vruchten al.
5. Gy drenckt de bergen al te maelGa naar voetnoot+
O Heer, uit 's Hemels Opper-sael:
Wanneer de aerdt van dorheidt sucht
Versaedt haer uwer wercken vrucht.
6. Gy doet dat 't gras voor 't vee uitspruit,Ga naar voetnoot+
En tot des menschen dienst en kruit;
Gy doet ons uit der aerden schoot
Voortkomen 't hert-versterckend' broodt.
7. Men heeft vervult alleen sijn handtGa naar voetnoot+
Vol kooren, dat men werpt in 't landt,
De vrucht daer van maeckt een geruisch
Gelijck des Libanons gedruisch.
8. Wanneer de mensche buiten gaet,Ga naar voetnoot+
Des morgens vroegh en 's avonds laet.
Doet gy hem juichen als hy siet
Wat wonder dat van u geschiedt.
9. Door uwen zegen veelderhandtGa naar voetnoot+
O goede Godt, besoeckt gy 't landt,
Den regen gy 't begeeren doet,
En geeft hem dien in overvloedt.
10. Uw' bron waer uit den regen koomt,.
Altijdt van waters volheidt stroomt.Ga naar voetnoot+
't Landt soo bereidt op ieder oort
Doet gy haer kooren brengen voort.
| |
[pagina 110]
| |
Ga naar voetnoot+11. Wanneer de aerdt is opgeploeght,
Maeckt gyse droncken en vernoeght,
Wanneer gy uwen zegen soet
In sijne vooren dalen doet.
Ga naar voetnoot+12. Het harde lant aen ieder streeck
Maeckt gy door uwe dropp'len weeck;
Gy zegent alles dat het spruit
Seer lieffelick ter aerden uit.
Ga naar voetnoot+Gy kroont het Iaer met goedigheidt,
Uw' voetstap druipt van vettigheidt:
Ga naar voetnoot+Soo dat de weiden der woestijn
Daer van geheel bedropen zijn.
Ga naar voetnoot+14. De heuvelen seer cierlijck staen
Als met verheugingh aengedaen;
Ga naar voetnoot+Het veldt is grasigh voor het vee,
En over al bedeckt daer mee.
15. Waer gy uw' oogen henen streckt,
Ga naar voetnoot+De dalen zijn met koorn bedeckt;
Sy juichen over al seer bly,
En van geneughte singen sy.
Ga naar voetnoot+16. o God, die alles wat daer leeft
Alleen sijn spijs en voedtsel geeft,
Maeckt ons tot aller tijdt bereidt
Tot waeren lof en danckbaerheidt.
|