| |
| |
| |
Bibliografie
Overzicht van de werken, waarin Sluiter wordt besproken.
(De met ⋆ gemerkte werken zijn behandeld bij de waarderingsgeschiedenis van het Buiten-Leven. Het daar vermelde wordt hier niet herhaald.)
Jeremias de Decker (1609-1666) schreef twee gedichten voor Sluiter: een lofdicht op de Psalmen en een condoleance bij het overlijden van Sluiters vrouw.
| |
Op de // Geestelijcke Gesangen // Van den // Hooggeleerden D. // Wilhelm Sluyter, // Predicant tot Eybergen.
'T Sluyt (segtmen) niet met al', 't zijn ongerijmde dingen,
Wanneer men ietwes sots of spelen hoort of singen.
Maer all' wat Sluyter speelt op sijn' geleerde Luyt,
All' wat hy quinckeleert, galmt ons een Rijm in d'ooren,
Dat sielen streelt en sticht: hy laet ons hier niet hooren,
Dat niet op sijn beroep, niet op Gods woord en sluyt.
| |
Troost // Aen den selven // Over de Dood sijner Huysvrouwe.
Den Hemel uw' Sibylle, uw' perle uw' Margarete,
Soo suyver Sluyter, siende, en heylig van gewete,
Sprack endlijck, dit juweel dient aen geen slijck vertrout;
Dees perle is al te schoon om in den leem te blincken;
En doet haer' leeme kas daer op in d'aerde sincken,
En vat uw' perrel op, en setse in 't eeuwig goud.
Rym-oeffeningen, t'Amsteldam 1702, derde druk. In het Tweede en Leste Boeck des Vervolgs, blz. 89. (Daarna volgt op blz. 90 een lofdichtje op werk van Volckerus van Oosterwyck.)
In 1697 heeft Abraham Bógaert Byschriften op W. Sluiters Buitenleven gedicht, die zowel in De // Gedichten // van // Abraham Bógaert // Te Amsterdam, // By Willem Barents, Boekverkooper op de Nieuwe- // zydts Voorburgwal, over de Nieuwestraat. 1723. // blz. 603-614, opgenomen zijn, als in BL 1717.
| |
| |
Adriaan Pars: Index Batavicus, // of // Naamrol // van de // Batavise en Hollandse // Schrijvers. // Tot Leiden // By Abraham de Swart // CIƆ. IƆ. CCI. noemt op blz. 243 Sluiter als lofdichter van Volckerus van Oosterwyck voor diens berijming van de Catechismus van 1666.
⋆ Lambert Bidloo: Panpoëticon Batavum, // Kabinet // Waar in de Afbeeldingen van Voornaame // Nederlandsche Dichteren, // Versameld, en konstig Geschilderdt, door // Arnoud van Halen, // En onder Uytbreyding, en Aanmerkingen, over de Hollandsche // Rym-konst, geopendt, door // Lamb. Bidloo. // Te Amsterdam, // By Andries van Damme, // Boekverkooper bezuyden de Beurs, 1720. Blz. 106-111.
⋆ Joan de Haes: Het // Leven // van // Geeraert Brandt // In 's Gravenhage, // By Kornelis Bouquet // MDCCXL: vermelding van de vriendschap tussen Sl. en Brandt, ontstaan via Vollenhove, bij wie Sl. Brandts gedichten leerde kennen. Hierna schreef Sl. Brandt een vierregelig gedichtje en een brief; blz. 32, 33, 128, 129.
⋆ P.G. Witsen Geysbeek: Biographisch, Anthologisch en Critisch Woordenboek der Nederduitsche Dichters, 6 dln. 1821-1827; V, blz. 293-296: een tamelijk waarderend artikel over Sluiter, dat lange tijd - en terecht - gezag hield. Behalve een beoordeling geeft het enige biografische aanduidingen, een citaat uit BL (201-224) en het gedichtje van De Decker op M.S. Hoornaert. (N.B. Witsen G. was een groot bewonderaar van Cats, maar allerminst van Vondel; zijn voor- en afkeur wijzen wel op een zekere vlakheid van geest.)
⋆ Matthijs Siegenbeek: Beknopte Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, Haarlem 1826, blz. 184, besteedt één zin van acht regels aan Sluiter.
⋆ Hendrik Baron Collot d'Escury: Holland's Roem in Kunsten en Wetenschappen, 7 dln., Amsterdam 1825-1844; A IV (2), blz. 427 vergelijkt Sluiter hierin met Camphuysen, dat hij meermalen voor vervolgers moet vluchten. In zijn rust besteedde hij naarstig zijn tijd met stichtelijke gezangen. In de literatuuropgave van Van der Aa wordt verwezen naar A IV (2) 447 (sic), maar ook naar A IV (1) 190. De daar behandelde ‘letterkundige van groote verwachting’ is echter niet onze dichter. Verscheiden exemplaren van Collot d'Escury zijn, vermoedelijk door de binders, verminkt. De exemplaren van de Gem. Bibl. te Rotterdam en van de U.B. te Nijmegen bevatten buiten het register niets over Sluiter, die ik eerst in de K.B. bij Collot d'Escury behandeld vond.
⋆ L.A.J.W. Sloet: Geldersche beroemde Mannen. Willem Sluiter. in de Geldersche Volks-Almanak 1836, blz. 150-159, noemt Sluiters voorouders,
| |
| |
zijn studie te Utrecht, wijst erop dat zijn opdrachten niet vleiend zijn, zoals in die tijd gebruikelijk was, maar mannelijk, spreekt over zijn vrouw en zijn werk, dat ten dele gedateerd wordt, vermeldt verblijf in Overijsel en Holland - waarschijnlijk bij Vollenhove -, waarna zijn leven-alleen, dat Sluiter verdedigde in EHWL. De periode na 1669 is volgens Sloet de vruchtbaarste geweest. Vlucht in 1672 met bezoek aan Gravin Justina van Nassau in Alkmaar. Beroep Rouveen en overlijden te Zwolle.
De Geldersche Volks-Almanak 1837, blz. 147-154, bevat ‘Twee onuitgegeven gedichten van W. Sluiter.’
I Tot dank voor een bovenkamertje, door zijn nicht hem ingeruimd. In Arnhem, 9 september 1673.
II Op 't onverwacht bezoek van de gravinnen van Styrum op 30 maart 1671.
⋆ In een reeks anonieme artikelen over het geestelijk lied (door H.J. Koenen) in De Olijftak IV, Rotterdam 1838, wordt Sluiter besproken op blz. 407-410. Het begin is naar de aanhef van Collot d'Escury. Na de waardering volgen vijf titels van Sluiters gezangenbundel. De belangrijke inleiding van Sl. op de Psalmen wordt ten dele geciteerd om zijn ideeën over 't gezang te illustreren.
M.A. Amshoff: Bijzonderheid uit Eibergen, betrekkelijk W. Sluiter en Trek van christelijke verdraagzaamheid in de Geldersche Volks-Almanak 1839, blz. 165, 166, resp. 167, 168. Het eerste artikel vertelt over plaatselijke gebruiken - ten minste tot 1795 - waarbij de liederen van Sluiter werden gezongen; het tweede over de waarschuwing om te vluchten die Sl. in 1672 van katholieke zijde ontving.
⋆ J.C. Kobus: Een Stille in den Lande, of Karaktertrekken uit het Leven van Margaretha Sibilla Hoornaert, Vrouw van Willem Sluiter in Christophilus, Christelijk Jaarboekje voor 1841, Nijmegen 1840, blz. 92-103. Kobus' verhaal volgt vooral Sluiters Doods Echt-Scheidinge, waarna hij het gedicht van De Decker afdrukt. In een voetnoot op blz. 98 staat een opmerking die mogelijk van belang is. Kobus zegt dat het woord ‘Kruisschool van Jezus’ vaak bij Sl. voorkomt, een gebruik dat hij waarschijnlijk ontleend heeft aan M. Valentijn Wudrian (te Hamburg): Kruysschoole, ofte Merckteken des Christendoms. Uit het Hoogd. te Amst. by W. van Beaumont. 1659. (3e druk). In het ex. dat Kobus voor zich had, stond een versje door Sluiter geschreven, dat gereproduceerd wordt. Ik heb het boek van Wudrian niet kunnen bemachtigen.
De Geldersche Volks-Almanak van 1841 verschaft een tweetal gedichten van Sluiter: I Aan mijn broer, Matthias Sluiter te 's Gravenhage. Met mijn vreugt en liefde sangen; d.d. 21 Maij 1671. (blz. 132, 133). II Aan de eerbare, godtvruchtige Juffrouw, Juffr. Barta Verdun, huisvrouw van den Heer N. Bubben,
| |
| |
Pred. tot Sevenhage, met mijne vreugt en liefdesangen; d.d. 21 Julij 1671 (blz. 134, 135). Uit het gedicht blijkt dat Mevrouw Bubben-Verdun een nicht van Sluiter is.
⋆ B. ter Haar: Proeve van eene Beantwoording der Vraag: ‘Welken invloed heeft het Christendom gehad op de Poëzij?’ Nieuwe Werken der Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen. Deel II, Tweede Stuk. Leyden 1843, blz. 195-538. Blz. 493 handelt voor twee derden over Dirk (sic!) Sluyter. Niets dat ook niet in Offergave staat.
⋆ H. Verwoert: Handwoordenboek der Vaderlandsche Geschiedenis, 2 dln. Nijmegen 1851, II, blz. 226: een heel kort stukje met enige levensgegevens.
Frederik Muller: Beschrijvende Catalogus van 7000 Portretten van Nederlanders ... etc. Amsterdam 1853, vermeldt op blz. 238 onder no. 4967a een borstbeeld van rechts gezien, in mantel met calot; in ovaal zonder randwerk; met vierregelig vers van R. Schutte; door B. de Bakker. Meer inlichtingen verstrekt Muller niet. Dit portret staat in Wessings uitgave als titelprent voor de Tien Boeken der Gezangen. Baptist de Bakker (ook wel Barent de Bakker) was een Amsterdams graveur in de trant van Luyken, maar verre diens mindere. Werkzaam tussen 1762 en 1804. Zie Christ. Kramm: De Levens en Werken der Hollandsche en Vlaamsche Kunstschilders, Amsterdam 1857, I, blz. 48; Dr. U. Thieme und Dr. F. Becker: Allgemeines Lexikon der Bildenden Künstler, Leipzig 1908, II, blz. 380; F.G. Waller: Biographisch Woordenboek van Noord Nederlandsche Graveurs, 's-Gravenhage 1938.
⋆ B. Glasius: Godgeleerd Nederland. Biographisch Woordenboek van Nederlandsche Godgeleerden, 3 dln., 's-Hertogenbosch 1851-'56. III, blz. 367, 368. Biografische gegevens.
Geldersche Volks-Almanak XXII, 1856, blz. 230-232, geeft een onuitgegeven brief d.d. 12 juli 1670 van Sluiter aan Brandt, door deze op 18 aug. ontvangen via een zekere Juffrouw Van Eden, die beiden goed bekend was.
⋆ Geschiedenis der Christelijke Kerk, in Tafereelen, V, Amsterdam 1859, blz. 239, waarin B. ter Haar over Sluiter en Vollenhove schrijft. Kort en oppervlakkig levensbericht over Sl. Overigens als in Proeve, en uitvoeriger in Offergave, Utrecht 1862, blz. 221-223.
Dr. R. Bennink Janssonius: Geschiedenis van het Kerkgezang bij de Hervormden in Nederland, Arnhem 1860, blz. 114-117, 290, onder de titel: Gezangen uit en voor het leven des Volks. Eerst een geromantiseerde ontmoeting met Sluiter ergens buiten, in de buurt van Eibergen. Voor hem is
| |
| |
zijn dichten niet louter ontspanning, ook plicht van staat. Schr. erkent Sl's. verdienste, vooral om zijn eenvoud en het vrij zijn van een mystiek waas. Enige biografica. Sl. blijft nog stervenden tot het heengaan bereiden door de liederen no. 185 en 190 in het Evangelische Gezangboek, echter in de bewerking van Ahasverus van den Berg.
⋆ Anastasius: Willem Sluyter in Het Leeskabinet, Amsterdam 1864, IV, blz. 81-89, geeft een levensschets, met een uitvoerige uitweiding over het overlijden van Sluiters vrouw. Hij verklaart diens vluchten uit de onverdraagzaamheid der Roomsen: Sl. was door zijn gedichten een bekende figuur. Vermoedelijk verbleef hij in '65 bij Vollenhove in Den Haag. Vermelding van overleveringsgegevens (de kroon met Pinksteren, Sluiterlinde). Voor de tweede vlucht vrijwel letterlijk het verhaal uit de Geld. Volks-Almanak 1839. Sl. zou korte tijd in Rouveen hebben gestaan. Opgave van de nakomelingen, van Sluiters portret in Neede (hiervoor gereproduceerd) en van de tijdsorde der gedichten (volgens Wessing, bij wie echter de Gezangen van een jaar later dateren).
⋆ Dr. J.W. Sluiter: Nog iets over Willem Sluiter in Het Leeskabinet, Amsterdam 1865, II, blz. 1-8, verstrekt een aantal biografische correcties op het artikel van Anastasius en houdt een pleidooi voor Sluiter, waarbij erop gewezen wordt dat er in die tijd nog geen kerklied was, behoudens de gebrekkige psalmberijming van Datheen. De gedichten zijn i.h.a. blij van toon, Sluiter is geen lofredenaar van voorbije tijden, al wijst hij wel aan dat er nogal wat schort onder zijn volkje. Schr. wijst op enige stijleigenaardigheden van Sluiter: vernuftige woordspelingen, verouderde en uitheemse woorden. Aan het slot een opsomming der nog levende mannelijke nakomelingen.
⋆ Dr. J. van Vloten: Beknopte Geschiedenis der Nederlandsche Letteren, Tiel 1865, blz. 307-310 begint met een excerpt en met citaten uit Sluiters werk om hem te tekenen. In 1659 verblijdde hij met de Psalmen zijn gemeente. Zijn werk werd weldra overal gelezen; (‘weldra’: zie hierover Heeroma in Ts.). Verder levensbeschrijving en vermelding van enige werken.
P. Duys: De Redding van een Dichter. 1672. in Nederland 1865, III, blz. 269-294. In de vorm van een novelle vertelt P. Duys hoe Sluiter aan een samenzwering van roomse boeren ontsnapt door een waarschuwing van een der betrokkenen, Jan Huitink. Odink deelt in De Graafschap V, blz. 27 mee, dat het verhaal volgens een brief van Duys, Kampen d.d. 20 juli 1873, grotendeels verdichting is en voor de historie geen waarde heeft.
⋆ Dr. J. van Vloten: Bloemlezing uit de Nederlandsche Dichters der zeventiende Eeuw, Arnhem 1869, blz. 560-568. Voor de gedichten nog een korte in- | |
| |
leiding. Daarna een fragment uit BL (v. 185-252), uit EHWL, de Bedezang voor onze krijgsmachten (1672) en een fragment uit de Lyk-Reden.
⋆ Dr. W.J.A. Jonckbloet: Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde 2, 2 dln., Groningen 1873-'74, II, blz. 226, 227 (in de eerste druk nog niets) kraakt Sluiter op niets ontziende wijze.
⋆ A.J. van der Aa: Biographisch Woordenboek der Nederlanden, XVII, Haarlem 1874, blz. 738-740, wijkt twee maal van Wessing af in de opgave van Sluiters broers en zusters, plaatst Psalmen en BL tussen 1664 en '65. Verdere werken worden genoemd, enige levensdata en een beoordeling (Witsen Geysbeek). Van der Aa geeft vrij veel literatuur op, maar niet steeds betrouwbaar.
⋆ Cd. Busken Huet: De laatste Pleisterplaats blz. 149-167 in Novellen2, Batavia 1875. Een verhaal over een verdichte predikant W. Sluyter, die lange tijd in Eibergen stond. Hierbij komt de Sluiter van EHWL ook ter sprake (blz. 150, 151) in een karakterisering van enkele regels.
J. van Vloten: Beknopte Geschiedenis der Nieuwe Letteren, Amsterdam 1876, blz. 344. Niet in het kielzog van Vondel, Hooft, Huygens of Cats plaatst Van Vloten hier enige dichters met een meer eigen karakter dan talrijke andere zeventiende-eeuwers: Stalpaert, Revius, Van Zevecote, Rhijnenburg, Sweerts, Maerts, Van Lodenstein en Sluiter.
J.W. Regt: Neêrlands Beroemde Personen, naar hunne Geboorteplaatsen, Arnhem-Nijmegen 1876, blz. 58, 59. In enige regels wordt Sluiter besproken en geëerd met de titel ‘Vader Sluiter’.
⋆ Dr. W.J.A. Huberts, W.A. Elberts en F. Joz. P. van den Branden: Biographisch Woordenboek der Noord- en Zuid-Nederlandsche Letterkunde, Deventer 1878, blz. 520, verstrekken biografica. In de opsomming der werken staan de Gezangen chronologisch niet juist. In de tweede druk (1891) van J.G. Frederiks en F. Jos. van den Branden is de omvang van het artikel verdubbeld (blz. 728, 729). De schrijvers veronderstellen dat Sluiter leefde met zijn beide kinderen. Enige beoordeling. Opgave van een aantal uitgaven der Werken.
A. Winkler Prins: Encyclopaedie. De eerste druk (Amsterdam 1880, XIII) bevatte een tamelijk uitvoerig artikel over Sluiter, die hierin gewoontegetrouw een gemoedelijk en stichtelijk dichter heet. De Psalmen, BL en Vreugt- en Liefde-sangen worden voor 1665 geplaatst, als de laatste druk van de gezamenlijke werken wordt die van 1776 genoemd. In de laatste druk van
| |
| |
de Encyclopaedie (de zesde, Amsterdam-Brussel 1953, XVI) is het artikel belangrijk geslonken.
⋆ J.C. Kobus en Jhr. W. de Rivecourt: Biographisch Woordenboek van Nederland, Arnhem-Nijmegen 1886, II, blz. 891-893. Te Zutphen of Deventer bezocht Sl. de Latijnse scholen. Levensbeschrijving vnl. volgens Wessing, beoordeling volgens Witsen Geysbeek. Sl. was bevriend met Vollenhove, De Decker, Lodenstein, Sweerts en Brandt. Een gezang (no. 190) is opgenomen in de Evangelische Gezangen.
Een deuoot ende Profitelijck Boecxken, uitgegeven door D.F. Scheurleer, 's-Gravenhage 1889. Scheurleer noemt in de inleiding (blz. XXV) Sluiter een der eersten die verzet aantekenden tegen het gebruik van wereldse melodieën voor de geestelijke zangen; hij gebruikte dan ook bij voorkeur geestelijke wijzen.
J.F. van Someren: Beschrijvende Catalogus van Gegraveerde Portretten van Nederlanders, 3 dln. Amsterdam 1888-1891. III, blz. 583. Verwijzing naar Mullers Cat. no. 4967. Onder no. 5150 een ander portret van Sl.: ten voeten uit, links, zittend, in kamerkleed, bij een tafel met boeken en bij haardvuur. Geëtst door J. Luyken. BEHSWL 1712. (De plaat was echter veel ouder nl. voor de druk van 1687. B. de Bakker heeft voor de uitgave van 1767 de prenten van Luyken gekopieerd).
J.W. Enschedé: De Melodie van het Wilhelmus in Oud-Holland XII, 1894, blz. 182, noemt Sluiter als een 17e-eeuwer bij wie de maat in het ene deel van een melodie anders is dan in het tweede deel, b.v. Psalmen 1661, blz. 66, 68, 74.
In De Navorscher, L, Utrecht 1900, blz. 420-422; 422-427 wordt geantwoord op de vraag naar de geslachtslijst van W. Sluiter door A. Aarsen, die de levensdata van Sl. en zijn eerste nakomelingen nauwkeurig beschrijft, en door J.B. van Ysseldijk, die de latere nakomelingen bespreekt.
P. van Eeghen en J.Ph. van der Kellen: Het werk van Jan en Casper Luyken, 2 dln. Amsterdam 1905, I, blz. 6, 7, 31, 147. Hierin de beschrijving van de prenten van Luyken, waarvan de titelprent van BL1680 een bewerking blijkt van de ets voor een vroegere uitgave bij Boeckholt, namelijk van diens eigen Zielsklachten etc. (1679).
⋆ G.F. Haspels: De Geestelijke Poëzie in Uit onzen Bloeitijd. Schetsen van het Leven onzer Vaderen in de XVIIe eeuw. Serie I, no. 8, Baarn 1909, blz. 32.
| |
| |
⋆ G. Kalff: Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, IV, Groningen 1909, blz. 502-507. Eerst biografische gegevens. In tegenstelling tot zijn vriend Vollenhove heeft Sl. geen belangstelling voor de zaken des lands, maar leeft en dicht hij uitsluitend voor zijn gemeente. Waardering van zijn werk en bespreking van zijn autobiografieën, waarin de minderwaardigheid van het stadsleven steeds op de achtergrond staat. Voor de tijdgenoten was Sl. een waar dichter.
⋆ Dr. A. van der Hoeven: De Letterkunde in Uit onzen Bloeitijd, Serie III, no. 7, Baarn 1913, blz. 45. Enige levensgegevens; de plaats van Sluiter in de literatuur wordt bepaald met de niet vermelde hulp van Kalff en Ter Haar, de doelstelling van zijn gedichten met een citaat uit het belangrijke voorwoord op Psalmen.
J.A.F. Kronenburg: Maria's Heerlijkheid in Nederland, 9 dln. Amsterdam z.j. (1903-1914), VII, blz. 177-180, 248; VIII, blz. 471, 472. Een bespreking van Sluiters Lof der Heilige Maagt Maria en het katholieke tegenwerk Eerescherm van P.T.A. (Theophilus Adams). Een literaire waardering ervan (‘vloeiend en in Catsiaanse deun’), waarin Sl. een rederijkerskind van zijn tijd genoemd wordt. De opdracht aan Maria van Heekeren noemt de schrijver kies en eerwaardig. Het werk staat op dezelfde grondslag als de Maria-leer van de katholieke kerk.
⋆ Dr. A.W. Bronsfeld: De Evangelische Gezangen, Utrecht 1917, blz. 265, 462-472; bespreking van gezang 185 en 190 en naar aanleiding daarvan een overzicht van Sluiters leven en werken. De schr. verwondert zich erover dat niet meer liederen zijn opgenomen.
⋆ H.W. Heuvel: Willem Sluyter van Eibergen. Beelden uit het Achterhoeksche Leven in de 17e eeuw. Eibergen z.j. (1919). Een vriendelijk boekje, met groot begrip voor Sluiter geschreven, maar van geringe wetenschappelijke betekenis door het ontbreken van bronnenopgave. Dit is des te meer te betreuren, daar Heuvel vrij zeker grondige studie van Sluiter gemaakt heeft. Hij vertrouwt blijkbaar Wessings biografie, waaraan in wetenschapskringen te weinig waarde gehecht was, maar ook het verhaal van P. Duys.
⋆ Albert Verwey gaf een bespreking van Heuvels boekje in De Beweging, XV, 1919, blz. 314, 315, waarin hij Sluiter een leerling van Cats, volgeling van Voet en verwant met Thomas van Kempen noemt. Enige Eibergse Sluiteriaanse gebruiken uit aantekeningen van A.H. Nijland.
In een artikel van Dr. A.Th. Planten: Uit de Geschiedenis van Neede, Gelre XXII, 1919, blz. 69-73 wordt bij reparatie van de grote torenklok in
| |
| |
1681 onder de aanwezige notabelen Daniël Sluyter uit Neede genoemd: mogelijk de op een na oudste broer van Willem? Dit zou dan in strijd zijn met de inleiding, blz. 8, waar gezegd is, dat de broers en zusters de Graafschap verlaten hadden. Deze opmerking berustte op het artikel van Mr. H.J. Steenbergen: Archief de Graafschap, V, blz. 57, die verklaart dat slechts een enkele van Tilman Sluiters kinderen in de Achterhoek bleef: Albert. Daniël werd evenals Willem predikant en zal dan niet als notabele aangeduid worden. Een zoon van Albert kan in 1681 bezwaarlijk notabel heten, als de vader nog geen veertig is.
⋆ Dr. K.H. de Raaf en J.J. Gris: Stroomingen en Gestalten, Rotterdam 1920, blz. 286, 287. Sluiter staat buiten het gewoel van zijn tijd, slechts met de Bedezang van 1672 even betrokken bij de gebeurtenissen. Beoordeling van zijn dichterschap. Zowel zijn Lof der Heilige Maagt Maria als zijn neiging tot eenzaamheid herinnert aan de middeleeuwse geest. Zijn mooie lied Op het gesang van de Nachtegaal (uit SWL) doet denken aan Gezelle.
Het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, V, 1921, kol. 753-755, verstrekt over het geheel betrouwbare gegevens. Voor de samenbundeling van BL en EHWL in 1668 wordt Delft genoemd. Er zijn wel enige fouten in de datering der gedichten binnengeslopen. Zo worden ook hier de Gezangen direct na de Psalmen genoemd. Vergelijk inleiding blz. 15. De Triumpherende Christus wordt in 1669 geplaatst. Van de druk van 1839 wordt gesuggereerd, dat het de eerste is met een levensbeschrijving; (die van 1778 wordt niet genoemd) hierna zouden er nog 4 ongedateerde drukken van de Werken verschenen zijn. (Verwarring der drukken 1739, 1778 en 1839). Het artikel komt van de hand van Mej. H.J.A. Ruys.
Frans Bastiaanse: Overzicht van de Ontwikkeling der Nederlandsche Letterkunde, 4 dln, Amsterdam z.j. (1914-1927). In deel II komen enige fragmenten van Sluiter voor uit SWL: blz. 226-228. Op blz. 221 heeft de schr. laten blijken dat hij Sl. van vrij geringe betekenis acht.
Th.E.C. Keuchenius en D.C. Tinbergen: Nederlandsche Lyriek, 3 dln., Leiden 1920-1922. Deel III, blz. 158-172, geeft acht gedichten van Sluiter, dat is meer dan van Lodenstein, Poirters, Brandt, Oudaen en Dullaert. Ook hier zijn weer de meeste gedichten gekozen uit SWL.
⋆ J. te Winkel: De Ontwikkelingsgang der Nederlandsche Letterkunde2, Rep. der Ver. Ndl. II, Haarlem 1924, blz. 79-84 en 106, bespreekt leven en werken, waarop Heeroma commentaar gegeven heeft wat de datering betreft in Ts., evenals op de toevoeging van SWL in 1668 achter EHWL. (Zie ook hiervoor aant. 2, blz. 13). BL wordt uitvoerig, EHWL wat korter weer- | |
| |
gegeven. Volgens Te Winkel heeft Sluiter zijn ambt in Rouveen niet meer vervuld.
⋆ J. Greshoff en J. de Vries: Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, Arnhem 1925, blz. 83. Slechts enige regels.
J. Greshoff en A.F. Mirande: Lyriek II in Mozaiek, Serie B, no. 4, Zwolle z.j. (1929?). Deze bloemlezing bevat op blz. 111, 112 het gedicht ‘Op het singen van den Leeuw'rik’ (uit SWL).
De Christelijke Encyclopaedie voor het Nederlandsche Volk, V, Kampen z.j. (1929), blz. 201 verstrekt een artikel van een halve kolom van Dr. C. Tazelaar, waarin BL niet genoemd wordt. Op blz. 248 wordt Sluiters portret gereproduceerd.
⋆ Dr. C. Tazelaar: Willem Sluyter van Eibergen. Een 17e eeuwsch Volksdichter in Op den Uitkijk. Tijdschrift voor het Christelijk gezin, VII, 1931; blz. 529, 537, 584, 631, 715, 743 v.v. Deze met illustraties verluchte artikelenreeks beschrijft ‘Sluyters Leven’, waarin T. erop wijst dat vooral de beweging van Tachtig Sl. deed vergeten. Volgens T. heeft Sl. niet meer te Rouveen gestaan. ‘Sluyters werk’ wordt in drie soorten verdeeld: stichtelijke verzen, gedichten over natuur- en buitenleven, geestelijke hymnen. In de Psalmen en Gezangen komen meermalen liederen voor die iets hebben van de melodieuze toon van Gezelle. Het derde artikel behandelt ‘Sluyters verzen over het Natuur- en Buitenleven’, het vierde zijn ‘Geestelijke Hymnen’, de twee laatste de Eibergsche Sanglust, niet de belangrijkste bundel, maar wel de directste vervulling van Sl.'s ideaal: een voortgezette en blijvende preek, die hij altijd en overal wil laten zingen.
J. Karsemeijer: De dichter Jeremias de Decker, Amsterdam z.j. (1934). Het register verwijst naar zes plaatsen voor Sl., o.a. op blz. 38, 39: De Decker blijkt sympathie gehad te hebben voor het werk van Van Oosterwyck en Sluiter. Er heerst echter onzekerheid over de relaties tussen Sl. en De Decker. K. spreekt over een klein waarderend gedicht van De Decker op de in 1659 (!) verschenen ‘Geestelijcke Gesangen’ (aldus werden de Psalmen vaak aangeduid) en over het gedichtje op Sl.'s vrouw. Elders slaat K. de bewerking van de klaagliederen van Jeremias door De Decker aanzienlijk hoger aan dan die van Sl. (blz. 155).
⋆ P. van Renssen: Verstolen Schoonheid. Een Verzameling Oud-Hollandsche Religieuse Gedichten. Waaronder geheel onbekende. Aanteekeningen bij elk gedicht van P. van Renssen. Kampen z.j. (1937), blz. 14-16, 66-68, 92-94. De bundel bevat twee gedichten uit de Psalmen en een uit de Gezangen. De dichter Van
| |
| |
Renssen heeft de vrijheid genomen de teksten hier en daar te veranderen en te besnoeien. Hij geeft op ieder gedicht een lichtelijk lyrisch commentaar.
⋆ Dr. J. Karsemeijer bespreekt in Dichterschap en Werkelijkheid (onder redactie van W.L.M.E. van Leeuwen), Utrecht z.j. (1937), blz. 113, Sluiter en Van Lodenstein, bij wie hij naast veel valse beeldspraak en overdreven retorica telkens diepe en innige regels aantreft. Sluiter krijgt een levensbeschrijving van negen regels.
⋆ Martien Beversluis: Willem Sluyter. Bloemlezing uit zijn Gedichten. Libellen-serie no. 294, Baarn z.j. (1938). De bloemlezing geeft geen fragment uit BL. Waar Beversluit in de beknopte inleiding de werken overziet, is hij literair-historisch onbetrouwbaar.
De Katholieke Encyclopaedie, XXI, Amsterdam 1938, blz. 632, 633 geeft een zeer kort artikel, dat in de tweede druk (XXII, 1954) praktisch ongewijzigd is. N.B. Oosthoek's Geïllustreerde Encyclopaedie vermeldt in haar drie drukken Sluiter, evenmin als de E.N.S.I.E.
Victor E. van Vriesland heeft een gedicht van Sluiter uit SWL opgenomen in zijn Spiegel van de Nederlandsche Poëzie door alle Eeuwen, Amsterdam 1939, blz. 243.
In het artikel Vondel's Rompstand van J. van Ginneken in Liber Amicorum van B.H. Molkenboer O.P., Amsterdam 1939, blz. 149-156, wordt een verdeling van de bekendste Nederlandse dichters en schrijvers gegeven volgens hun rompstand, die voor verwantschap borg staat. De verdeling berust op invoeling bij het lezen der werken, en is door Van Ginneken met zijn studenten opgesteld. In de groep abdominaal-koel staat Sluiter met o.a. Bredero, Hooft, Lodenstein en Luyken. Cats staat in de groep abdominaal-warm, die hier het dichtste bij staat. Huygens is hiervan zo ver mogelijk verwijderd in: longitudinaal-koel. De Brune is buiten beschouwing gebleven.
In het Letterkundig Woordenboek, 's-Gravenhage-Batavia, 1941, blz. 453, wijdt K. ter Laan een kort artikel aan Sluiter, waarin BEHSWL het voornaamste werk, geprezen door Lodenstein en De Decker (?), genoemd wordt. Enige onjuistheden komen terug in het vrijwel gelijkluidende, maar enige regels langere artikel van de latere bewerking: Letterkundig Woordenboek voor Noord en Zuid, 's-Gravenhage-Djakarta, 1952, blz. 487: Sl. predikant te Eibergen sinds 1654 (zie hiervoor: blz. 57) en het lofdicht van Vollenhove wordt in 1662 gezet (afgedrukt in Psalmen 1661).
⋆ Dr. J. Karsemeijer spreekt andermaal over Sl. in Panorama der Nederlandse
| |
| |
Letteren (van Dr. J. Haantjes en Prof. Dr. W.A.P. Smit), Amsterdam 1948, blz. 217, 218. Wederom worden de overeenkomsten en verschillen tussen Lodenstein en Sluiter vermeld: de laatste is minder ascetisch, roemt bijvoorbeeld de voortreffelijkheid van de wijn (citaat); zijn werk is ook op analfabeten gericht.
⋆ Anton van Duinkerken vergeleek Nicolaus van Milst met Willem Sluiter in zijn boekje over Nicolaus van Milst (1645-1706), verschenen in de serie Batavia Sacra bij de uitgeverij Het Spectrum te Utrecht in 1949 (blz. 89).
⋆ Prof. Dr. G.A. van Es heeft zich in de Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden, 's-Hertogenbosch-Antwerpen-Brussel z.j., V, blz. 336-345, niet gemakkelijk van Sluiter afgemaakt. Integendeel, hij tekent hem ten voeten uit en werk voor werk wordt behandeld. Onjuistheden daarbij in de datering zijn door Heeroma in Ts. aangewezen. Bij de uitvoerige behandeling van BL is de hiervoor (blz. 26-28) aangetoonde structuur aan Van Es ontgaan. ‘Dit gedicht (EHWL) is, evenmin als het vorige (BL), strak van lijn of hecht van compositie’, blz. 342.
⋆ Dr. K. Heeroma neemt vier gedichten van Sluiter op in zijn Protestantse Poëzie der 16de en 17de eeuw, II, Amsterdam 1950, blz. 106-114: twee uit SWL, een uit de Christelicke Doodts-betrachting en een uit de Psalmen. In de inleiding, blz. XIX, wordt Sl. beschreven als specifiek gewestelijk dichter, aan de periferie van het literaire verkeer, als piëtist van nature, als bestrijder van het wereldlijke lied - met Camphuysen en Lodenstein - en didacticus voor boeren.
In een breed opgezette Utrechtse doctorale scriptie uit 't jaar 1951 (niet gepubliceerd): Willem Sluiter. Zijn geestelijke Liederen en enkele Autobiografische Gedichten heeft drs. C. Blokland o.a. een poging gedaan de onduidelijkheden bij de datering van het BL op te lossen. Heel even legt B. ook contact tussen De Brune en Sluiter, als hij het heeft over de gelijke doelstelling van hun liederen: de liedvorm middel om de inhoud beter vast te houden, daarbij verwijzend naar Von Winning, blz. 144. Ook worden door hem overeenkomsten en verschillen met Cats en Huygens aangewezen. Het is niet aan mij verdere gegevens uit deze interessante studie te vermelden.
Zes Woorden van Willem Sluiter is de titel van een artikel van Dr. K. Heeroma in Driemaandelijkse Bladen, N.S. V, 1953, blz. 123-128, over Sluiters dialectismen. Sl. schrijft algemeen Nederlands, maar soms ontsnapt hem een Achterhoeks woord. H. betreurt het dat Sl. blijkbaar niet uit de eerste drukken bestudeerd kon worden - ook niet voor WNT. De latere drukken vertonen veel hinderlijke fouten. De zes woorden zijn gezeet: zitplaats, geplaar:
| |
| |
geplas, luchte: lantaarn, klasse: klis, boomsije: bombazijnen en deel: tháns algemeen gangbaar voor dorsvloer. De woorden worden alle in de affectieve sfeer gebruikt. Jammer is dat H. niet de vindplaatsen aangeeft. (De eerste drie zijn uit EHWL, resp. blz. 35, 24, 32 (uitg. 1680); boomsije: BL 1169, de andere: Vreugt- en liefde-sangen blz. 14, 18). Het aantal gewestelijke woorden zal wel groter zijn. Ik wil aan dialectologen voorleggen: gespreek 388, swaerde 1142, vloer 1157, disch 1481, misschien: nekken 405, alle uit BL. Zie ook inleiding blz. 48.
In zijn inaugurale rede: De Nedersaksische Letterkunde, Groningen-Djakarta 1953, zet Dr. K. Heeroma o.a. de principes uiteen, volgens welke Sluiter wel onder zijn leeropdracht (Nedersaksische Taal- en Letterkunde) valt, maar streekgenoten als Vollenhove en Revius niet (blz. 12 v.v.).
Het eerste nummer van de vijfde jaargang van Archief tevens orgaan van de Oudheidkundige Vereeniging De Graafschap en van de Meester Hendrik Willem Heuvel Stichting (dec. 1954) is geheel gewijd aan Sluiter, bij gelegenheid van de herdenking (1953) van het feit, dat Sluiter 300 jaar geleden in Eibergen als predikant werd ingehaald. (Op 22 december 1956 is als laatste actie in deze herdenking een gedenksteen onthuld in de buitenmuur van de kerk der Ned. Herv. Gemeente te Eibergen.)
⋆ Hendrik Odink opent de aflevering met een zeer lezenswaardig biografisch artikel, Willem Sluiter - Predikant-dichter, blz. 2-36. Hier kan slechts op enkele punten uit de inhoud gewezen worden. Odink stelt - tegen de algemene opinie tot dan toe - weer vertrouwen in Wessings biografie, zodat hij diens data overneemt. Hij heeft ook de brieven te Leiden geraadpleegd, waaruit hij weet dat Sl. niet onvoorwaardelijk in zijn geliefde Achterhoek wil blijven. N.a.v. de opdracht van de Lof.... Maria merkt O. op dat Sl. toch niet zo geheel en al van het verkeer met de buitenwereld afgesloten was. Het waardeloze van het verhaal over de vlucht van Sl. in 1672 volgens Duys toont O. aan; volgens zijn leermeester Lenderink had de r.k. buurman Teunis Hulsker de dominee gewaarschuwd. In Sluiters lied, dat werkelijk voortleefde onder het volk, ziet O. de voortzetting van het oude volkslied, dat al in de Gouden Eeuw onderging. Enige vergissingen in de tekst zijn de aanduiding van Lodenstein met de naam Jacobus van Lodensteijn (blz. 5) en de datum 18 sept. 1666 voor de vrede van Kleef (blz. 16); volgens Aitzema is het 18 april en dit zal, gezien de context, ook door O. bedoeld zijn. Of Sl. nog in Rouveen gestaan heeft, is onzeker, meent O. (De meeste schrijvers zeggen van niet, maar zonder bewijs; zo ook NNBW en Van Es in G.L.N.).
⋆ Het tweede artikel in Archief de Graafschap is de herdenkingsrede: Willem Sluiter, door Dr. K. Heeroma uitgesproken in de Grote Kerk te Eibergen
| |
| |
op 12 okt. 1953. H. wil Sl. begrijpen door hem te zien als dominee, dichter en mens in zijn eigen tijd en ruimte: het afgelegen boerenland is de omgeving, waarin Sl. zichzelf kan zijn. Met citaten uit het BL laat H. zien dat natuurervaring ongemerkt overgaat in Godservaring. Sl. wordt vergeleken met Vollenhove en Lodenstein. De zuivere menselijkheid van de dichter wordt geïllustreerd aan Doods Echt-Scheidinge. Sluiters literair-maatschappelijke en cultuur-vormende waarde is vooral gelegen in het geestelijk lied dat hij aan de Achterhoek gegeven heeft, een lied waarmee hij aansloot aan 't Achterhoeks levensgevoel, zoals ook de Moderne Devotie had gedaan. Dit en het vorige artikel zijn verlucht met een zevental reproducties, o.a. met het portret van Sluiter en dat van zijn zuster Maria.
Tenslotte wijdt Mr. H.J. Steenbergen in Archief de Graafschap, blz. 55-62, een studie aan De Sluiters en hun familie. Het tweede huwelijk van Willems vader door Wessing vermeld, blijkt in feite het derde te zijn. De ouders van Sluiters vrouw worden ons getekend als mensen van enige eruditie, geparenteerd aan Deventers patriciaat. Verder worden wij ingelicht over Sluiters broers en zusters, en over zijn nageslacht. We vinden er in de geslachtslijn van Sluiters zoon Joannes de namen dergenen aan wie Wessing zijn biografie opdroeg. (In de bronnenopgave dateert Mr. S. Wessings biografie in 1779).
⋆ De grote onzekerheden in De datering van Sluiters gedichten worden door Dr. K. Heeroma grotendeels opgelost in Ts. LXXIII, 1955, blz. 68-89. H. heeft hiervoor de bereikbare drukken (maar niet BL 1668, dat niet in de centrale cartotheek van de K.B. stond) en de brieven aan Vollenhove (te Leiden) gebruikt en bevonden dat Wessing ten onrechte door Te Winkel en Van Es werd gewantrouwd. Een voor een worden de werken gedateerd, waarbij BL de uitvoerigste behandeling krijgt (blz. 75-80). H.'s redenering is. door mij overgenomen (blz. 11) en gepreciseerd; in de aanduiding van de plaats van herkomst, (H.: Deventer of Zutphen) heb ik een afwijkendemening (Delft), maar de hypothese van H. blijft van waarde. Overigens meent H. (blz. 86) bij de bespreking van EHWL ook dat dit bij dezelfde drukker het licht zag als BL; EHWL verscheen in Delft. Uitvoerig (blz. 80-85) wordt ook de uitgave van de Gezangen en van SWL behandeld, waarvan Odink als eerste erop gewezen heeft, dat die van 1687 dateren. H. gaat hierop dieper in, en stelt ons SWL voor als een soort proefbundeltje voor de Gezangen. De overige bundels worden verder gedateerd, met telkens een toelichting uit de correspondentie, maar moeilijkheden hadden die zelden opgeleverd. Wessing is vermoedelijk abuis, als hij de sterfzangen in 1667 geschreven meent. Dat zal wel grotendeels voor 1665 geweest zijn.
Dr. Tj. W.R. de Haan: Achterhoek? Ja Achterhoek in Folklore in Ruurlo, 20 en 21 augustus 1955, blz. 9-12. De naam Achterhoek is geen schamper
| |
| |
uitvindsel van Hollanders; hij is sinds het midden van de vorige eeuw gebruikelijk bij onverdachte streekminnaars. Sluiter gebruikt het woord in EHWL (dat op 1666 gedateerd wordt) maar diens ‘in dees' achter-hoek’ moet worden verstaan als ‘in het wel zeer afgelegen Eibergen’.
C.M. Geerars heeft in een kort artikel aandacht besteed aan Van Royens druk van BL: Willem Sluiters Eenzaam Buitenleven geëmblematiseerd, N.Tg. IL, 1956, blz. 166-168. Ten onrechte (Inleiding blz. 21) wordt dit de tiende druk genoemd. Cats en Bógaert zijn het meest gebruikt; de gedichten van de laatste waren speciaal op het BL geschreven. Van Royen en Bógaert hebben vaker samengewerkt. |
|