Buiten-leven
(1958)–Willem Sluiter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| |
Bijlage
| |
[pagina 175]
| |
15[regelnummer]
Geen ledigheit was oit min ledigh.
Hier speelt of dicht hy dit en dat,
Of vouwt, of leest, of schrijft een bladt,
Op dat hy Jesus eer verdedigh.
Hier groet hy met een morgendicht
20[regelnummer]
Godts zoon, het rechte morgenlicht:Ga naar voetnoot20.
Zyn middaghsyver roemt hier sterker
d' Alvoênde hant, die elk verzaat:Ga naar voetnoot22.
Hier zingt hy d' avontzon te laat,Ga naar voetnoot23.
En vreest geen spook uit 's afgronts kerker.
25[regelnummer]
Hier zingt hy u 't geboorteliet
Van Davids zoon, wiens erfgebietGa naar voetnoot26.
Het duistre Rijk der nacht komt sarren:Ga naar voetnoot27.
Hier klimt die helt ten kruisbergh op:
Hier bloedt zyn dootzweet, drop by drop:
30[regelnummer]
Hier wijst hem 't graflicht naar de starren.
Hier leertge 't ware Christendom,Ga naar voetnoot31.
Dat 's afgronts lasterkeel verstomm',Ga naar voetnoot32.
O Sluiter, en zyn lasterstreken;
En hout den dierbren tijt te ra,Ga naar voetnoot34.
35[regelnummer]
Eer hy herwenscht worde al te spa;
En hekelt schendige gebreken.Ga naar voetnoot36.
Gy wijst de jeught het rechte spoor:
Gy moedight haar, om rustigh doorGa naar voetnoot38.
Te streven, daar gy rust in 't weilant.Ga naar voetnoot39.
40[regelnummer]
Gy smeedt den kruishelt eenen schilt,
| |
[pagina 176]
| |
Daar helsch geweer op wort gespilt.Ga naar voetnoot41.
't Begin en einde is 's werelts Heilant.
Als gy uw zinnen spelen voert,
Gy bidt, en dankt en streelt, en roert,
45[regelnummer]
En trekt een heilschat uit Godts bladeren.
Maryen voeren dan het woort,Ga naar voetnoot46.
Dat 's hemels hart op nieuw bekoort:
Dan klinkt de toon der oude vaderen.
Nu valt de ziel, die Misdaân boet,
50[regelnummer]
De hemelsche gena te voet;
Dan rystze bly en begenadight.
Nu hijght het afgejaaghde hart
Naar Jesus heilbron, bang van smart;
Dan juicht het, aan Godts disch verzadight.
55[regelnummer]
Zoo scheit uw ziel al eerze scheit,Ga naar voetnoot55.
Uit dit moerasch in d' eeuwigheit,
Met uw Muzijk om hoogh gevaren.
Dan vlecht de Maymaant rozenhoên.
't Gevogelt tylpt u na in 't groen.
60[regelnummer]
Hier ruyscht geen wint in loof noch blaren.
De Nachtegaal in 't bosch benijt
Den zangprijs u, en zwelt van spijt;
Haar keel en tongmuzijk leght achter.
De Berkel, daar hy, onder 't riet
65[regelnummer]
Gedoken, stroomt en nederschiet,
Geeft u gehoor, en vloeit veel zachter.
Dan stuift de werelt wech, als mist,
Voor u: gy kunt den Haat, vernistGa naar voetnoot68-70.
Met loosheit, hier gerust ontschuilen,
70[regelnummer]
Ontwijken 't net der boze spin
En zout dat leven, naar uw zin,
Met een rijxkroon noô verruilen.
Is iemant op wat rooks verzot,
| |
[pagina 177]
| |
Uw erfgoet, heil en vreught is Godt.
75[regelnummer]
Een ydel brein laat zich bekooren,
Maar gy niet, met Sirenezangh,
Die met geen wasch, maar met den klank
Van uw gezangen stopt uwe ooren.
O vreught! ô jeught! ô eenzaamheit!
80[regelnummer]
O Wel hem, die dat leven leit,Ga naar voetnoot80.
Van 's hemels gunst des waardt geoordeelt!Ga naar voetnoot81.
Zinge elk dien Leeraar en zyn leer
Dien hemelschen Poëet ter eer'.
Zoo leeftmen d' afgunst tot een voorbeelt.
85[regelnummer]
Een gulde tijt, die honigh leptGa naar voetnoot85.
Uit rots en steen, wort dus herschept.
Geen leven quam het leven naderGa naar voetnoot87-89.
Van d'allereerste onnozelheit,
Eer 't Paradijs haar wert ontzeit,
En 't kint de doot at met den vader.
J. Vollenhovius,Ga naar voetnoot+
Dienaer der Gemeinte Jesu Christi tot Zwoll.
|
|