Mengel-digten(1750)–Aletta Beck– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 192] [p. 192] Aan Me-Juffrouw Francina Jacoba van Westrem. Vrindelyk vraag-besoek. UW vrindlyk oog, waar meê gy my ontmoette, Me-Juffrouw noopt my; om u te begroeten: Met bygevoegde vraag Of 't pas geeft, ik van daag My d'eer aandoe; in vrindschap te besoeken Me-Juffrouw u, en 't Digtstof van uw Boeken. 'k Heb 't myne reeds verspilt; Dies wagt ik weer, hoe mild Ge uw Letterdis, vol zoete rymbanketten Bevallig beeld, sult voor myn oogen setten. Hier op gelieft bescheid, Te geven aan de Meid: Soo Ja; sal my, myn Suster t'uwaarts leiden: Na 't klokslag drie, gelieft ons te verbeiden. [pagina 193] [p. 193] Antwoort. Wat soeter Musa komt myn sinnen streelen! En laat haar Bekjen in myn ooren kweelen? Haar Zangnimf speelt voor boô; 'k Ontfangse gants niet noô: Nooit liet men soeter my ten aanspraak vragen: Dit voorbesoek moet my alreeds behaagen. Kom Musa, kom vrindin, Ik wagt u vrolyk in. Myn Zangheldin komt u met schorre klanken, Voor 't kunstig vragen, vast voor af bedanken. Vorige Volgende