Mengel-digten(1750)–Aletta Beck– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 168] [p. 168] Op Den hemel op aarde, door F. Leenhoff. DE Hemelkreits van 't Opperste gewelf Geen dwaalders, die de Alsiende Son verdooven, Ooit dult; de naaven schokken uit haar self, Rolt dwaase redens wiel ten onderst booven. Was Leenhoff in den Hemels kreits gebleeven; Syn Hemel nooit op aarden was beschreeven. Anders. Daar blydschap huist, daar de edelmoedigheit De droefheit bant, en voor de dootschrik pleit: Daar wellust ieder 't syne laat beminnen: Daar de order heerst als Opperkoninginne: Daar vroomigheit op 't spotters stoel geset: Daar eigen vond verrukt Gods paal en wet: Daar men gerust in 't voorschik Gods kan rusten, In dit Paleis woont Leenhoff maar ter leen; Ei vraag; wat ziel in de order sig verluste? Die ziel, die de order houdt voor God alleen. 1704. Vorige Volgende