| |
| |
| |
Ter verjaring van den edelen herder Kloris.
'k HEb op uw last 't Bosch op en neêr geloopen,
En eindlyk, by een levendigen stroom,
Vond ik het Kruid, waar van wy segen hoopen:
En gints het sap uit eenen Cederboom,
't Staat nu aan U, dit naar de kunst te mengen;
Maar Thirsis seg, wien men dien drank sal brengen?
Dorinde 'k dagt, het waar U reets geseit,
Hoe Kloris afgemat kwam uit de Weiën,
Daar Mopsus Bok, op stooten aangeleid,
Den besten Ram sogt van de Kooy te scheien:
En in den Stal is 't hem soo ver gelukt,
Dat hy den Ram de beste plaats ontrukt.
| |
| |
Weet nu, dat Kloris door de vuile streeken
Van 't lompe beest ontstelde, dat hy krank
Ging naa de hut: de pols, van 't spoor geweeken,
Melt Koorts en Brant en eischt by tyts een drank;
Ik meng die ras, op dat hy mag bedaaren;
Geen kniesen past, 't is heden syn verjaaren.
Ei Thirsis, is die heuchelyk dag,
Zoo vaak met vreugt geviert, weêr aangescheenen?
O Dag! Gesegent die hem 't eerste sag!
Wat vreugt! wat droefheit is 'er sint verdweenen!
Wat hittig Jok, wat koude Dienstbaarheit
Met last getorst, die nu verbrooken leit!
Het heugt my noch, hoe Kloris wars van banden,
En slaverny, in ruimer lucht geteelt,
Met vreugt, en haave en leven wou verpanden;
Daar Heerschsugt nooit syn edel harte streelt.
Der Vad'ren Vryheit, eer aan 't swaart gereegen,
Heeft hy op nieuw door dappren moed verkreegen.
| |
| |
Dien Eed'len Herder syn wy diep verschult;
'k Heb, Thirsis, om syn Jaardag te vereeren,
De blonde Vlegt met bloemen net gehult!
Kom laat ons saam naar syne woning keeren,
En brengen hem, voor d'eersten morgengroet,
Een drank, welks reuk het hart verfrissen moet.
Dat mengsel, ryk van dierbre kruideryen,
Geeft ons de Mey tot een verjeugent sap:
De Thym, Melis, en Ysop 't hart verblyen:
De Rosmaryn maakt geest en zinnen rap:
't Gebloemte milt in prachtige koleuren,
Deelt ook den Reuk syne alverkwikbre geuren.
Nog voegt het Hart, by al dit levend groen,
Een ryken schat van rype Zegenwenschen!
Dat sal den Geest, en blydtschap meerder voên,
Dan 't geen de Mey doet met de tyt verslenssen:
Soo Bloem en Wensch aan oog en hart gevalt;
Sien wy hem ras in beter lyfsgestalt.
| |
| |
Kon ik dien dag vereeuwen met een teeken,
Of Scheppers lof verbreiden! die syn beelt
Herstelde, toen het diep was afgeweeken,
En die syn Ziel ten leven heest geteelt!
Ik sou syn Jaardag met veel hooger toonen,
Om 's Heeren gunst en min, met groente, kroonen.
Gods Segen brei zich over Kloris uit!
God wil syn hooft met grysigheit versieren,
En maken hem een levendige spruit,
Verheerlykt met veel Goddelyke swieren!
Soo sal dees dag, hoe meermaals dat hy keert
Van hem, en ons, ook hooger syn geëert.
Lerinde sal met ons haar handen vouwen;
En 't juichent kroostje bootst den zeegen na!
De liefde bint veel meer dan Samsons touwen.
Elk roept om 't meest: leeft! leeft nog lange! Ja
De toeklank word met hart, en ziel gegeeven:
Wil steeds voor God; en voor 's Lands welsyn leeven!
1703. den 14 May.
|
|