Mengel-digten(1750)–Aletta Beck– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] Antwoort aan den heer Johan d'Outrein. Klinkdigt. HAd schrandren APOL syn breeden Raad gespannen In 't Amsteldams Atheen, myn vonnis was geveld, Dat kreupel-kruk wierd uit den Helden rang gesteld, Om 't opgeblaasen rot als bastaards te verbannen. Ik sal sprak Callioop, dat volk voorsigtig wannen, En bonsen uyt myn Choor die treeden derfft in 't veld: 't Is my voor eeuwen her tot hoon en smaat gespeld Dat een ontaarden hoop den stryd waagt tegens mannen. Ik houd my dan aan land: maar gy vliegt over zee, En torst my op uw rug naar Amstels gulde reê. Daar merk ik hoe de gonst van Neêrlands Hooft Poëten Haar Jonge telgen kweekt, wanneer haar puikgedigt Als dubb'le Sonnen straald: wie vind sig niet gestigt In vinding, trant, en swier! Myn Heer dies moet gy weeten 'k Genoeg my met dees Eer de konst op 't hoogst te minnen, En dat ik draagen mag den sleep der SANG-GODINNEN. 1701 Feb. Vorige Volgende