Mengel-digten(1750)–Aletta Beck– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] Klinkdigt aan Juffr. Aletta Beck. APol liet onlangs eens syn smalle vierschaar spannen In 't Harderwykse Atheen, daar 't vonnis wierd geveld, Dat ieder Digter in syn rang sou syn gesteld: Maar de ongeletterde tot Opperknegts verbannen. Dog, sagt! sprak Klio, sagt! dats onvoorsigtig wannen, Wanneer men met het kaf werpt goede tarw in 't veld: My is een schrand're Maagt in Arnhems Stad gespeld, Die met haar Poësy braveert geleerde mannen. Maar elk bleev by syn stuk. Dies vaart sy over Zee. En land voor ty en wind op d'Amsterdamsche reê. Zy daagt de hoofden der geletterden Poëten, En toont hen tot een proef een aardig stuk gedigt, Onlangs op 't Jubeljaar door haare Puik gestigt; Om hun gevoelen van den rang dier Maagd te weeten? Daar was het antwoord strax van al die konst beminnen: DAT SY STAAT-JUFFER SY DER NEGEN ZANG-GODINNEN. Johan D'Outrein. Vorige Volgende