Mengel-digten
(1750)–Aletta Beck– Auteursrechtvrij
[pagina 10]
| |
Dankpligt aan de heer Johan d'Outrein,
| |
[pagina 11]
| |
Ik dank dan met myn hert en ziel,
Dat myn dit lot te beurte viel;
En om dit ernstig te betuigen,
Aanvaard dit digt van myne hand,
Wel dom en van een eng verstand,
Maar greetig om u borst te suigen:
't Is niet geschikt na maat of trein
Denk hoe een ongezouten brein,
Derft in u vierschaar te verschynen,
Gy zult, soo gy het polst of tast
My vinden sult een kranken gast
Door euvelmoet geraakt aan 't quynen:
Dog 'k paai myn selvs met dit vertoog
Dat gy zult slaan een gunstig oog;
En als de keurschaal komt te hellen,
Waardeert het dan na u verstand,
't Is op een nederige trant
Ik kan het ook niet hooger stellen;
In die verwagting staak ik des.
Ga naar voetnoot* U opperknegt of
Dienaares.
|
|