Het Zandsteenbesluit van 1951, dat het verwerken van zandsteen aan historische gebouwen zeer bemoeilijkte, verhevigde de natuursteenproblematiek. De vraag naar vervangende soorten leidde tot een nieuwe bezinning in de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg over de wijze van verweren en de houdbaarheid van natuursteen. De deskundige bij uitstek op dit punt, prof. L.O. Wenckebach, opvolger van prof. Odé, trok zich in 1956 uit deze commissie terug, toen het niet mogelijk bleek, ook bij uitgebreide voorzorgsmaatregelen, aan belangrijke monumenten zandsteen te verwerken. Een opvolger bleek moeilijk te vinden en nadat Van der Schaft in 1958 gepensioneerd werd, kwamen vrijwel alle problemen van beeldhouwwerk en natuursteen op Slinger neer. Zowel bij de Commissie als bij de Dienst nam de belangstelling voor het natuursteenwerk af, aangezien andere onderwerpen, zoals de problematiek van de binnensteden, met het entameren van het woonhuisherstel en de planologische contacten, in de vijftiger jaren steeds meer aandacht gingen opeisen. De volgende periode werd beheerst door de nieuwe inventarisatie en de beschermde stads- en dorpsgezichten.
Ondertussen bleef Slinger het aspect van de natuursteen beheren. Meer dan voorheen werd de steen aan de groeve gekeurd; ook bij nieuwbouw werd over de te gebruiken natuursteen soms het advies van de Rijksdienst ingewonnen. Zo groeide een overzicht over de eigenaardigheden van het materiaal en de mogelijkheden bij restauraties en ontwikkelde Slinger zich tot één der meest ervaren natuursteenkenners. Deze kennis droeg hij uit in rapporten, lezingen en cursussen, welke verzameling het uitgangspunt werd van deze publikatie. Zij werd aangevuld door H. Janse met gegevens over het historisch-geografische verspreidingsbeeld der natuursteensoorten. Het was ir. G. Berends die de zo heterogene manuscripten tot één geheel samensmeedde, herschreef en waar nodig aanvulde; hiertoe ontving hij ook nog waardevolle informatie van een aantal andere collega's.
Redactionele assistentie werd verleend door drs. A.G. Schulte; P.G. Meijer tekende de kaarten. De kleurenfoto's werden gemaakt door A.H.C. Schollen; voor de overige foto's werd geput uit de collecties van de auteurs en het archief van de Dienst, terwijl ook een aantal nieuwe opnamen werden gemaakt. Tenslotte wordt hier dank uitgesproken aan de heren dr. G.J. Boekschoten, lector aan het Geologisch Instituut van de Rijksuniversiteit te Groningen, drs. H. Kars, petroloog bij de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek te Amersfoort en dr. C.J. Overweel, geoloog bij het Instituut voor Prehistorie van de Rijksuniversiteit te Leiden, voor hun opmerkingen, waarmee de tekst aan kwaliteit gewonnen heeft.
Zo is er thans uit de werkgemeenschap van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg een eerste uitvoerige publikatie ontstaan over de in ons land aan oude gebouwen gebruikte en te gebruiken natuursteensoorten. Het natuursteenwerk zal steeds een belangrijk deel van het restauratiebudget blijven vragen en de kennis van dit materiaal wordt buiten de restauratiepraktijk steeds geringer. De Rijksdienst voor de Monumentenzorg, waar mensen van de theorie en mensen van de praktijk met elkaar en met de monumenten worden geconfronteerd, is een der weinige instellingen waar de kennis van dit belangrijke onderdeel van het bouwvak bewaard kán en bewaard móet blijven.
ir. R. Meischke