Toekomst voor de Middeleeuwen
(2000)–Hubert Slings– Auteursrechtelijk beschermdMiddelnederlandse literatuur in het voortgezet onderwijs
4. DoelstellingenVooraleer in te gaan op de doelstellingen zoals die voor de behandeling van Middelnederlandse literatuur geformuleerd worden, zullen we stilstaan bij een beslissing die daaraan nog voorafgaat, namelijk om Middelnederlandse literatuur al of niet in het lesprogramma op te nemen. Op het eerste gezicht lijkt het alsof de behandeling van de Middelnederlandse literatuur in de Mammoetwet is verankerd. Zowel voor havo als vwo is voorgeschreven dat de leerling op het schoolonderzoek ondervraagd moet worden over ‘de kennis van en het inzicht in de letterkunde’.Ga naar eind46 En aangezien de geschreven Nederlandse letterkunde in de elfde eeuw begint, schijnt het dat de overheid lessen over Middelnederlandse literatuur verplicht stelt. Docenten die Middeleeuwen doceren omdat ze menen dat dat bij wet verplicht is, vergeten echter dat volgens de toelichting op deze eis ‘de theorie van de letterkunde en de geschiedenis van de letterkunde bij het onderzoek slechts dienen te worden betrokken, voorzover de aan de orde komende onderdelen in relatie staan tot door de kandidaat gelezen werk’.Ga naar eind47 Zolang de kandidaat dus geen Middelnederlandse werken leest, hoeft hij volgens de letter van de wet dus niets over de middeleeuwse letterkunde te weten. In de praktijk is het echter zo dat de docent alle vrijheid en ruimte heeft om zijn leerlingen te sturen in hun boekenkeuze. Meestal worden daarbij overkoepelende afspraken gemaakt met de sectie Nederlands, of schrijft het schoolleerplan bepaalde onderdelen voor. Maar net als in het verleden valt ook in de Mammoetperiode de beslissing om Middelnederlandse literatuur te doceren dus niet bij de overheid, maar op school.Ga naar eind48 | |
[pagina 101]
| |
Hoeveel docenten Middelnederlandse letterkunde in hun lesprogramma opnemen, is moeilijk vast te stellen, omdat recente onderzoeken elkaar op dit punt enigszins tegenspreken.Ga naar eind49 Er zijn volgens mijn waarneming echter nauwelijks docenten die géén Middelnederlandse literatuur aan de orde stellen maar direct beginnen met de Renaissance, zoals in de begintijd van het middelbaar onderwijs nog schering en inslag was.Ga naar eind50 De onderwijsbeslissing zoals die tegenwoordig genomen wordt, gaat over het al of niet opnemen in het lesprogramma van de oudere literatuur tot aan pakweg 1880. Als we daarbij de laagst aangetroffen aantallen aanhouden, is dat voor het havo ongeveer de helft van de docenten en voor het vwo zeven van de tien. Cyrille Offermans is iemand die de literatuurgeschiedenis reserveert voor het vwo: ‘Literatuurgeschiedenis geef ik alleen in de hogere atheneumklassen. Op de havo heeft dat geen zin vind ik - literatuur is een bijzondere manier van omgaan met taal, nou, en zonder daar denigrerend over te willen doen, als ik voortdurend merk dat het voor veel leerlingen moeilijk is op een “normale” manier met taal om te gaan, de krant bijvoorbeeld kunnen ze voor een groot deel niet lezen, dan vind ik het onzin om die leerlingen met literatuurgeschiedenis op te zadelen.’Ga naar eind51 Naar mijn indruk verwoordt Offermans hier de overweging die geldt voor het merendeel van de docenten die zich beperken tot de moderne literatuur: zonder dat ze een negatief waardeoordeel hebben over oudere literatuur - vaak verre van dat - huldigen ze de opvatting dat ze in de lespraktijk hun schaarse tijd beter geheel kunnen besteden aan taalvaardigheid en aan moderne literatuur. De docenten die wel besluiten om Middelnederlandse literatuur in hun onderwijsprogramma op te nemen, stuiten op een nieuwe vraag, namelijk: hoeveel tijd besteden we daaraan? Het literatuuronderwijs neemt in de Mammoetperiode bij de gemiddelde docent ongeveer eenderde van de totale lestijd Nederlands in de bovenbouw vwo in beslag.Ga naar eind52 Gemiddeld eenvijfde daarvan, overeenkomend met in totaal circa 30 lesuren, is gewijd aan Middelnederlandse literatuur.Ga naar eind53 Of dit in de Tweede Fase zo zal blijven, is een vraag waarop volgens de nieuwe richtlijnen een negatief antwoord gegeven moet worden - hierover in het laatste hoofddeel meer. Zo'n tweederde van de docenten houdt bij de behandeling van de literatuurgeschiedenis een chronologische ordening aan.Ga naar eind54 Ze beginnen in de regel in de vierde klas met de Middelnederlandse literatuur, sluiten dat gedeelte af met een proefwerk, waarna met de Renaissance verder wordt gegaan. Als het goed is, is men dan vlak voor het eindexamen ‘klaar’ met de hedendaagse literatuur. Daar zit echter ook meteen het | |
[pagina 102]
| |
zwakke punt van de chronologische ordening: er hoeft maar iets mis te gaan - bijvoorbeeld een iets te enthousiaste en langdurige behandeling van een historisch stokpaardje - of men komt in tijdnood; het resultaat is regelmatig dat met de literatuur van na de Tweede Wereldoorlog nog begonnen moet worden als de examens zich al aandienen.Ga naar eind55 Liever dan de oudere literatuur dan maar over te slaan, volgen sommige docenten een omgekeerde periodevolgorde.Ga naar eind56 Een van hen zegt deze ordening te kiezen omdat het alternatief, het schrappen van de Middelnederlandse literatuur, hem onverstandig voorkomt. ‘Mijn ervaring is dat de middeleeuwse letterkunde de leerlingen juist erg aanspreekt. Ze vinden het middeleeuwse wereldbeeld boeiend, de middeleeuwse handschriften prachtig en de middeleeuwse verhalen spannend. Zelf kies ik er voor om in de vierde en de vijfde te beginnen met de modernste letterkunde, om vervolgens de geschiedenis in te duiken.’Ga naar eind57 Een andere mogelijkheid - door veel didactici aangeprezen, maar niet op grote schaal toegepast - is het op thematische wijze aan de orde stellen van de literatuurgeschiedenis.Ga naar eind58 Het aantal thema's dat aan de orde gesteld kan worden, is uiteraard afhankelijk van de hoeveelheid beschikbare tijd en van de grondigheid waarmee een thema wordt uitgediept. | |
DoelstellingenproblematiekNet als bij andere vakken in het voortgezet onderwijs, is het voornaamste oogmerk van het vakonderdeel Nederlandse literatuur dat de leerling na verloop van tijd een niveau bereikt dat hij eerst nog niet beheerste. Dat lijkt misschien een open deur, maar door de eenzijdige nadruk die in de afgelopen decennia soms op de leerling en zijn leesplezier gelegd is, dreigt dit basale onderwijsbeginsel voor wat betreft het literatuuronderwijs wel eens wat op de achtergrond te raken.Ga naar eind59 Weliswaar gelden voor historische letterkunde deels andere doelstellingen dan voor moderne letterkunde, maar voor beide geldt dat de leraar op basis van de beginsituatie een parcours uitzet dat een gemiddelde leerling in de beschikbare lestijd moet kunnen afleggen. En daarbij worden doorgaans meer doelen nagestreefd dan alleen het behouden van leesplezier. De docent verwacht van zijn leerlingen dat ze een bepaalde hoeveelheid kennis opdoen, bepaalde vaardigheden aanleren en een bepaalde attitude ten opzichte van de stof ontwikkelen. De laatste decennia wordt er veel over doelstellingen van het literatuuronderwijs getheoretiseerd; zoveel en op zulke verschillende niveau's dat wie zonder gids het woud der doelstellingen binnentreedt, al | |
[pagina 103]
| |
Nagestreefde doelstellingen
snel door de bomen het bos niet meer ziet. Zo is er de bekende trits van korte, middellange en lange termijndoelstellingen; er wordt tevens onderscheid gemaakt tussen cognitieve, affectieve en psycho-motorische doelstellingen; en dan mag de driedeling actueel geldende, didactisch wenselijke en feitelijk nagestreefde doelstellingen natuurlijk niet vergeten worden.Ga naar eind60 Een eenvoudige rekensom leert dat integratie van deze reeksen tot zo'n zevenentwintig verschillende combinatiemogelijkheden leidt, een hoeveelheid waarmee in de dagelijkse lespraktijk niemand uit de voeten kan. En daar blijft het niet bij, want wat de één een doelstelling noemt, wordt door een ander liever als functie aangeduid.Ga naar eind61 In de alledaagse praktijk van het literatuuronderwijs spelen al deze overwegingen over het algemeen nauwelijks een rol. Daar worden doorgaans slechts enkele algemene doelstellingen of functies onderscheiden, zoals cultuuroverdracht, historisch besef, individuele ontplooiing en leesplezier.Ga naar eind62 In het taartdiagram staat aangegeven welke doelstellingen volgens de leraren-enquête vooral worden nagestreefd bij het onderwijs in de Middelnederlandse letterkunde op het vwo. Uit het onderzoek van Tanja Janssen blijkt dat docenten voor het vwo iets meer nadruk leggen op culturele en esthetische vorming, terwijl voor havisten leesplezier en individuele ontplooiing iets belangrijker gevonden worden.Ga naar eind63 Overigens is uit ander onderzoek gebleken dat leraren nogal eens doelstellingen en functies opgeven die ze met hun literatuuronderwijs zeggen na te streven, maar waar in hun lespraktijk en ook in de keuze van hun lesmateriaal weinig van terug te vinden blijkt.Ga naar eind64 Ook in dit geval moet gewaakt worden voor het trekken van te snelle conclusies. Zo mag niet uitgesloten worden dat het onderwijs van een docent die leesplezier als belangrijkste doelstelling aanmerkt in de praktijk nauwelijks verschilt van iemand die vooral cultuuroverdracht of historisch besef zegt na te streven.Ga naar eind65 |
|