Tybaerts en Cie
(1867)–Domien Sleeckx– Auteursrechtvrij
[pagina 97]
| |
Il primo buffo.Sedert ruim veertien dagen stond de Venetiaansche stad Udine letterlijk overhoop. En hoe hadde zij niet? Il Signor Vercellone, de impresario van haren schouwburg, een der voornaamste van Noorder-Italië, had aan de talrijke dilettanti en tooneelminnaren de opvoering beloofd van la Donna di Genio volubile, eene opera van il maestro Portogallo, welke overal, waar zij tot hiertoe werd vertoond, ongehoorden bijval had verworven. Udine, de hoofdstad der delegatie of provincie Friaul, telde te dien tijde - onze geschiedenis dagteekent van het einde der vorige eeuw, - eene bevolking van ongeveer 25,000 zielen. Het getal harer schouwburgbezoekers was echter daarom niet minder groot. Voor het oogenblik mocht zelfs dit getal buitengewoon aanzienlijk heeten. Ten gevolge der overgave van Mantua, waren de staten der doorluchtige republiek | |
[pagina 98]
| |
van Venetië in de handen der Franschen gevallen, en werden, in afwachting dat het vredeverdrag van Campo-Formio ze aan Oostenrijk leverde, door luitenanten van Buonaparte bestuurd. Bernadotte, die in Friaul het bevel voerde, had zijn hoofdkwartier te Udine gevestigd, en het waren de officieren zijner afdeeling, welke het cijfer der muziekliefhebbers aldaar zulke ongemeene hoogte deden bereiken. De zaak was, dat die officieren de beloofde opvoering met niet minder, wellicht met meerder belangstelling te gemoed zagen, dan de Udiners zelven. Het liet zich insgelijks verklaren. Portogallo's stuk werd al eenigen tijd te Milaan, te Florence, te Parma, te Rome, op twintig andere plaatsen vertoond, en wekte er, trots de hachelijke omstandigheden, waarin het schiereiland verkeerde, ware geestdrift. In die geestdrift deelden ook de Fransche officieren van het leger van Italië, welke die steden bezocht en bijgevolg het geluk gesmaakt hadden met de keurige melodieën van den gevierden maestro kennis te maken. Zij lieten zich op die kennismaking niet weinig voorstaan, en verzuimden geene gelegenheid om met den uitbundigsten lof van het zangspel te gewagen, inzonderheid wanneer het toeval hen met makkers samenbracht, die tot andere legerafdeelingen behoorden, en welke zij konden veronderstellen nooit het stuk te hebben gezien. Dat zulks die makkers en dus ook de officieren van Bernadotte zeer vernederde, spreekt van zelf; en dat dezen zoo vurig als al andere melomanen naar | |
[pagina 99]
| |
de eerste voorstelling der Donna di Genio volubile hunkerden, moet niemand verwonderen. Die voorstelling toch kon alleen hun het middel aan de hand doen op hunne beurt min gelukkige wapenbroeders te vernederen, in osterie en koffiehuizen de goddelijke cavatine Per amar abbiamo il cuor aan te heffen, en zich uit den staat van minderheid op te beuren, dien zij zoo lang reeds zich tegenover hunne gezellen van meer zuidelijke garnizoensplaatsen moesten getroosten. Het was alles niet. Eene bijzonderheid, welke de nieuwsgierigheid, de belangstelling, het verlangen der burgerlijke en der militaire dilettanti in niet geringer mate aanhitste, dan de roem der opera zelve, en te Udine, ja in de naburige streken, al de hoofden op hol bracht, was deze: Paër, de componist Paër, had de rollen van Portogallo's stuk verdeeld, de tooneelschikking bezorgd, de repetitiën geleid, kortom de studie van het zangspel in persoon geregeld en bestuurd!... Paër nu, ofschoon slechts bij den aanvang zijner loopbaan, had toen alreede zich eenen naam weten te maken, die van het eene einde van Italië tot het andere met achting en eerbied werd uitgesproken, als die eens toonzetters, welke voor de toekomst wonderen beloofde. Wel had hij nog de meesterlijke partitiën niet geleverd, welke hem eenige jaren nadien aan de hoven van Weenen en Dresden zulke glansrijke stelling deden innemen; wel had hij nog dien Achille niet voortgebracht, die hem later de gunst van keizer Napoleon won, hem aan het bestuur van dezes kapelle en verder | |
[pagina 100]
| |
aan dat der Parijsche Opera hielp, noch dien Maître de Chapelle, welke tot op onze dagen eene der parels gebleven is van het repertorium, ondanks de verminkingen, waaraan onwetende zangers en onkundige bestuurders hem onderwerpen; maar sedert la Locanda dei Vagabondi en i Pretendenti burlati, zijne eerste werken, hadden i Molinari en l'Intrigo amoroso, welke hij te Venetië schreef, Ero e Leandro, dat hij voor San Carlo te Napels dichtte, Idomeneo en l'Orfana riconosciuta, te Florence opgevoerd, Griselda, Tamerlano, Camilla, Circe, Laodicea, Lenore en vele andere gewrochten, beurtelings te Parma, te Padua, te Turijn, te Bolonia, gelijk te Milaan, te Napels en te Rome toegejuicht, aan allen de hoop doen opvatten, dat hij eerlang in den rei der maestri illustrissimi zou schitteren. Nog meer: alhoewel er jaren moesten verloopen, vooraleer hij het toppunt van zijn talent en van zijne faam bereikte, viel het van toen af aan de kenners niet moeilijk te voorspellen, dat hij geroepen was, om eenmaal een beduidenden invloed op de Italiaansche tooneelmuziek uit te oefenen; of, wil men, in den jeugdigen kunstenaar den meester te voorzien, wiens werken, met die van Spontini en Cherubini, den overgang zouden daarstellen, welke de muziek van Piccini, Paësiello en Pergolese tot Caraffa en Cimarosa, en verder tot Bellini en Rossini, Donizetti en Mercadante, ja eindelijk tot Verdi zou brengen. En die bekwame man, die talentvolle componist, die reeds vermaarde maestro had de instudeering van | |
[pagina 101]
| |
Portogallo's gewrocht bewaakt, al de proefvertooningen gevolgd, al de voorbereidende werkzaamheden bijgewoond!.. Men mocht zich dus aan iets puiks, iets uitmuntends verwachten; men mocht op eene uitvoering rekenen, welke niets zou te wenschen laten, ja alles overtreffen, wat in andere steden bij de vertooning der opera was gehoord... Zoo ten minste oordeelden er de Udiners over, die de uomini en donne, dat is zangers en zangeressen van het gezelschap des impresario's Vercellone, naar waarde wisten te schatten, en met dezer verdiensten zeer hoog liepen. Van daar de gespannen verwachting, waarmee de burgerlijke liefhebbers de aangekondigde opvoering te gemoet zagen; het vurig verlangen, het hunkeren van Bernadotte's officieren naar den volzaligen avond, die hen moest in staat stellen op hunne beurt met motieven uit de Donna di Genio volubile te pralen; van daar eindelijk de onbetoombare nieuwsgierigheid, de toenemende ontroernis, de hartstochtelijke bezorgdheid, waaraan sedert ruim veertien dagen de muzikale wereld, en met haar schier de gansche bevolking der hoofdplaats van Friaul ten prooi was. Hoe het kwam, dat den schouwburg en den schouwburgbezoekeren te Udine een zoo onverhoopt, zoo benijdenswaardig geluk ten deele viel? Dat Paër, de veelbelovende, reeds zoo gunstig gekende, reeds voortreffelijke Paër er had willen in toestemmen zijne zorgen te wijden aan de tentooneelbrenging van het werk eens mededingers? Om dit ongewone verschijnsel op | |
[pagina 102]
| |
voldoende wijze uit te leggen, dienen wij eenige jaren achteruit te gaan. Men weet dat Ferdinando Paër, zoon van den befaamden waldhoornist Giulio Paër, en kleinzoon van den Duitschen kapelmeester Michaël Paër, in 1774 te Parma werd geboren en aldaar achtervolgens van zijnen vader, van den organist Ramis en den contrapuntist Ghiretti onderricht in de muziek en de toonzetting ontving. Op zijn zestiende jaar vervaardigde hij zijne eerste opera, en bleef tot aan zijnen dood, in 1839, eenen bijval genieten, waarover weinige componisten zich mogen verheugen. Bezitter van eene fraaie stem, legde Paër zich in zijne jeugd, gelijk overigens al de Italiaansche toonzetters, bijzonder toe op den zang; en nauwelijks twintig jaar oud, werd hij niet minder als zanger en als zangmeester, dan als schrijver geroemd. Dat zijne methode groote verdiensten moest hebben, blijkt uit de zangpartijen zijner opera's zelven. Ook was het bij hem, dat vele Fransche en Duitsche componisten de wijze gingen leeren, waarop men voor de stemmen dient te schrijven, en voorname operisten stelden er eene eer in lessen bij hem te nemen. Zoo vond hij gelegenheid verscheidene uitmuntende leerlingen te kweeken, welke de impresarii niet nalieten elkander om het zeerst te betwisten, zelfs vooraleer hunne muzikale opleiding geheel voleindigd was, en die in het genoten onderricht het middel vonden, om al hunne mededingers te overschaduwen. | |
[pagina 103]
| |
Onder de uitstekendste dezer leerlingen, onder degenen, welke de lessen van Paër het best hadden benuttigd en den wakkeren meester vooral tot aanbeveling strekten, bevond zich eene jonge juffer van goeden huize, met name Francesca Riccardi. Met eene lieve sopranostem en veel muzikaal gevoel begaafd, was zij spoedig onder zijne leiding eene der eerste kunstenaressen geworden. Bij het eindigen harer studiën, werd haar eene verbintenis voor den schouwburg San Carlo aangeboden; en nauwelijks had zij zich op dit befaamde tooneel eenige malen laten hooren, of haar lof was in aller mond, en zij werd door de Napolitanen vergood, als zij nog nooit eene zangeres vergood hadden. Niet alleen was Francesca Riccardi eene waarlijk groote kunstenares; zij mocht tevens voor eene schoonheid, ja wat meer is, eene deugdzame vrouw doorgaan. Paër had haar allengs om hare beminnelijke hoedanigheden liefgekregen, en lang vóor dat zij als tooneeliste schitterde, hing hij haar aan met ware hartstochtelijkheid. Hare faam als zangeres, de zegepralen, welke zij bij elke nieuwe verschijning verwierf, vuurden zijne liefde zoodanig aan, dat het hem op den duur onmogelijk werd zonder haar te leven. Hij nam haar tot vrouw, verliet Parma, alwaar hij tot hiertoe was gevestigd gebleven, en begon achtervolgens de verschillende Italiaansche steden te bewonen, naarmate zijne echtgenoote nu bij dit dan bij geen operagezelschap eene verbintenis vond. Zoo kwam hij te Udine. Vercellone had Francesca | |
[pagina 104]
| |
Riccardi zulke voordeelige voorwaarden voor het carnavalsaizoen aangeboden, dat zij er wel moest toe besluiten den koop toe te slaan. Nevens een voor dien tijd zeer aanzienlijk maandgeld, zoude zij een deel der ontvangsten en verder eene benefietvertooning genieten. Onmogelijk aan het verleidelijke voorstel te wederstaan! Immers Mevrouw Paër zou ongetwijfeld ook hier spoedig de gunst van het publiek winnen, en dus zouden de ontvangsten telkens zwaar en het benefiet van belang wezen. Weldra was inderdaad de gunst van het publiek gewonnen. De prima donna di cartelloGa naar voetnoot(1) Francesca Riccardi werd ook door de Udiners op de handen gedragen, in elke rol met bravissima's, oorverdoovend handgeklap, terugroepingen zonder eind, bloemtuilen zonder tal, eerbewijzen van allen aard overladen... Voor het benefiet werd door haar de Donna di Genio volubile gekozen, eene keus, welke de impresario te gereeder goedkeurde, daar il maestro Paër, natuurlijk ook een weinig in het belang zijner eegade, dat is der gemeenschap, er in toestemde zich werkdadig met de toebereidselen voor de opvoering der Portogallo'sche opera bezig te houden. En ziedaar hoe het gebeurde, dat een der knapste componisten van Italië de rollen van het stuk verdeelde, het aanleeren der partijen bestuurde, de tooneelschikking regelde en de proefvertooningen leidde; | |
[pagina 105]
| |
hoe het niet anders kon, of de liefhebbers van Udine en de officieren van Bernadotte, ja al de bewoners der hoofdstad van Friaul en der omliggende plaatsen moesten met de opvoering van la Donna di Genio volubile gemoeid wezen. Ziedaar hoe de voorstelling dier opera met eene nieuwsgierigheid, eene belangstelling, eene drift werd te gemoet gezien, waarvan wij, bewoners van meer noordelijke streken, ons slechts een flauw denkbeeld vormen, die aan de echtelingen Paër een benefiet rijk aan eerbetooningen en stoffelijke voordeelen beloofde, en aan Signor Vercellone en de leden van zijn gezelschap eene lange reeks vruchtbare ontvangsten en luisterrijke zegepralen.
De groote dag verscheen eindelijk. Alles was voor de indrukwekkende plechtigheid gereed, alles beloofde eenen uitslag, die zelfs de stoutste verwachtingen zou overtreffen. De bevoorrechten, welke de laatste repetitiën hadden bijgewoond, vertelden ongeloofelijke dingen van de zangers en zangeressen, de koren, de kostumen, de schermen, van de accessoires zelven. Volgens hen konde het niet missen, of eene reusachtige zegepraal, eene zegepraal gelijk te Udine nog geene aan eenig stuk te beurt viel, moest de pogingen van Vercellones gezelschap bekronen. De muziek der opera was nog schooner, dan men had gedacht, en de uitvoering onberispelijk, verrukkelijk, verbazend: het orkest kweet zich overheerlijk van zijne taak, de tooneelschikking | |
[pagina 106]
| |
liet niet het minste te wenschen. Het geheel was zoo prachtig, als men het van de bemoeiingen eens duchtigen meesters, gelijk Paër, mocht verwachten. Tot de kleinste rollen werden met talent vervuld; en wat de eerste partijen betreft, die moest men hooren: het ging alle denkbeeld te boven. De primo uomo overtrof zichzelven; de basso, de baritono, de buffo, de tenorino zongen en speelden met genie, en de prima donna was aller goddelijkst: de rol scheen voor haar geschreven. Al de aria's zouden stellig gebisseerd, al de koren geacclameerd worden; al de finalen zouden eenen donder van toejuichingen doen losbreken, eene weergalooze opschudding wekken. Men vreesde het getal terugroepingen te berekenen. Kortom het zou een toonkundig feest wezen, dat met gouden letteren in de annalen van het Italiaansche tooneel verdiende geboekstaafd te worden; de opera van Portogallo zou men met zulk eene kunde, een vuur, brio, eene maestria uitvoeren, dat de personen, die ze reeds elders zagen, zouden gedwongen zijn te verklaren haar eerst te Udine te hebben gezien, en dat geheel Noorder-Italië vast naar Udine zou samenstroomen, om ze in hare volle heerlijkheid te bewonderen. Zoo jubelden de gelukkigen, die in de geheimen van de eerste voorstelling der Donna di Genio volubile waren ingewijd. Wat wonder, dat in den morgen reeds van den dag dier eerste voorstelling de nieuwsgierigheid, de belangstelling en de drift der min begunstigde Udiners eene bijna onrustbarende hoogte | |
[pagina 107]
| |
hadden bereikt. Men dacht aan niets anders, dan aan het genot, welk men dien avond zou smaken; men sprak van niets anders meer. In alle straten ontmoetten elkaar liefhebbers, die op nieuws van het stuk en de artisten uitgingen; op alle pleinen stonden groepen dilettanti met vuur over de aanstaande solemniteit te praten. Op de Piazza del Teatro verdrong zich de menigte vóor de uitgangen van den schouwburg, gereed om al wie het gebouw in- of uittrad, met vragen te bestormen. Wie eenen der tooneelspelers in zijn bereik kreeg, werd als een gelukskind beschouwd; wie met eenen tooneelbediende, eenen kaartjesaannemer of lichtontsteker een paar woorden kon wisselen, door vrienden en kennissen benijd. In de huizen ging het niet minder druk. In de meeste was de cioccolata aangebrand, of werd het ontbijt te laat opgediend. Menige huismoeder vergat een waakzaam oog over de keuken te laten gaan en naar de toebereidselen voor het middagmaal om te zien; menige jonge juffer aan haar toilet die zorg te besteden, welke haar anders onontbeerlijk scheen; menige schoone dame met haren echtgenoot te krakeelen; menig cicisbeo zijne opwachting te behoorlijken ure te maken. Zelfs de vreemdelingen, die in de alberghi en osterie hunnen intrek hadden genomen, deelden in de algemeene ontroernis en verloren voor het oogenblik den lust, om over reizen en natuurtafereelen, monumenten en kunstgewrochten, nijverheidsproducten en handelszaken, oorlog en politiek te redekavelen, of met hunnen | |
[pagina 108]
| |
hospes over het buitensporig hooge bedrag zijner rekeningen te twisten. De Italianen herinnerden zich te nauwernood hunne onderslaving en de verongelijkingen en beleedigingen, welke zij in den laatsten tijd van wege Buonapartes legers hadden moeten verdragen; de Fransche officieren hielden op te pochen en door hunne grootspraak al degenen te vernederen, welke de onoverwinnelijkheid der soldaten van de groote republiek éen en ondeelbaar, of den ernst van de beruchte spreuk: Vrijheid, gelijkheid en broederschap dorsten betwijfelen; de Duitschers en Engelschen lieten na ondereen op de Franschen te smalen en elkander tegen die zonderlinge republikeinen op te ruien, die er slechts op uit schenen in name van de vrijheid anderen de vrijheid te rooven. Allen waren het voor éen stond eens, om met schier evenveel ongeduld, als de muziekdolle Udiners naar het uur te smachten, dat hun een kunstgenot schenken moest, als zij nog in hun leven geen gesmaakt hadden. 't Werd middag en nanoen, en met klimmende opgewondenheid telde men de minuten af, die nog van dit volzalig oogenblik scheidden... Daar verspreidde zich eensklaps een akelig gerucht onder de groepen, die op de Piazza del Teatro hadden post gevat. Eerst dof en onbepaald, werd het allengs duidelijker, tot het op den duur eene treurige zekerheid verkreeg. Als een loopend vuur bereikte het weldra de aanpalende straten en stegen, van daar verder gelegen pleinen, en eindelijk de piazze, calle en vie der meest verwijder- | |
[pagina 109]
| |
de wijken, overal eene verslagenheid verwekkende, te grooter naarmate de spanning heviger was geweest. Het deed de huismoeders teenemaal het hoofd verliezen, de jonge juffers nog meer haren opschik vernalatigen, de schoone dames met hare echtgenooten opnieuw krakeelzuchtig worden, en de cicisbei hunne plichten geheel verwaarloozen. Het vervulde de dilettanti met schroom, bracht de officieren van Bernadotte aan 't vloeken, dwong de reizigers tot hunne gewone gesprekken en twisten de toevlucht te nemen, en de Italianen, Duitschers en Engelschen met verdubbelde verbittering aan de verongelijkingen en beleedigingen terug te denken, die zij van den overmoed der Fransche republikeinen hadden te verdragen. Men denke eens... Het stuk van Portogallo, de zoo luid geprezen, met zooveel zorg aangeleerde opera zou niet gespeeld worden! De zoo lang beloofde, met zooveel kunde bereide, met zooveel ongeduld verwachte opvoering kon niet plaats hebben!... Een onvoorzien toeval, eene noodlottige gebeurtenis, een betreurenswaardige tegenslag maakte de vervulling van het zoo heete verlangen des publieks volstrekt onmogelijk!... Il Signor Olivieri, il primo buffo van Vercellones gezelschap, die in het zangspel eene der voornaamste rollen vervulde, de tooneelist, zonder wien de Donna di Genio volubile niet kon op de planken komen, de onontbeerlijke man, die door geen ander lid van den troep kon vervangen worden, de ijzersterke kunstenaar, die nooit ziek was, wiens gezondheidsstaat nooit eene enkele | |
[pagina 110]
| |
voorstelling had doen mislukken, was... door eene schielijke en ernstige onpasselijkheid aangegrepen! Het was ongehoord, onbegrijpelijk, om razend te worden; doch... het was zoo: men had zelfs den troost niet het te kunnen betwijfelen. Dien eigen morgen had hij met de overige artisten gerepeteerd; hij scheen gezond, toonde zich tevreden, vroolijk, uitgelaten als altoos, zoodanig zelfs, dat il Signor Paër hem een paar malen zijne al te groote luidruchtigheid had moeten verwijten... Om 12 ure had hij den schouwburg verlaten, na te hebben beloofd al vroeg op zijnen post te wezen, want hij moest in het eerste tooneel reeds optreden. Bij zijne tehuiskomst echter had hij zich eensklaps ongesteld gevoeld. Hij had zich na den eten te bed gelegd, hopende, dat eene wat langere siesta hem weer op de been zoude helpen. Maar neen: zijne ongesteldheid had overhand toegenomen; hij had den geneesheer laten ontbieden en ten slotte zich verplicht gezien aan Vercellone te schrijven, hoe 't met hem geschapen stond, hoe hij vreesde, hoe hij bijna zeker was des avonds onmogelijk te kunnen zingen!...
De tijding van dien tegenslag verraste de echtgenooten Paër op de onaangenaamste wijze. Zij vernamen ze uit den mond van den bedrukten impresario zelven, die hen had willen verwittigen, vooraleer op de plakkaarten den misselijken reepel geel papier te doen hechten, welke de teleurstelling der Udiners moest voltooien. | |
[pagina 111]
| |
Mevrouw Paër was woedend. Zij betreurde niet zoozeer de opbrengst der vertooning, - zij wist, dat die opbrengst later dezelfde zou wezen, - als wel den bijval, dien zij zich dien avond had voorspeld: zij kende hare rol zoo perfect, was zoo goed in stem, voelde zich zoo heerlijk gereed... En dan, hare kostumen waren allerliefst, allerkeurigst. Men hadde ze moeilijk zwieriger, frisscher gewenscht. Hoeveel zou niet van die zwierigheid, van die frischheid verloren gaan, indien de ziekte van Olivieri voortduurde! Binnen een paar dagen zouden zij vast al min of meer verlept wezen. Het denkbeeld alleen vervulde haar met weemoed. Ook was zij niet verre van radeloos te worden, zoowel als Paër, die, voorbeeldig echtgenoot, in de droefheid zijner wederhelft ten volle deelde; zoowel als de impresario, wien, na de prachtige benefietvertooning, eene lange reeks even winstgevende voorstellingen hadden toegelachen. ‘En denkt gij, dat het inderdaad volstrekt onmogelijk zij, dien maladetto Olivieri te doen spelen?’ vroeg de prima donna. ‘Volstrekt!’ was het antwoord des bedroefden bestuurders. ‘Ik kom van hem. Hij ligt te bed, spreekt met eene heesche stem, en beweert, dat hij geen geluid kan geven: 't zit hem altemaal in de keel, zegt hij. Het bevreemdt mij grootelijks. Dezen morgen, op de repetitie, zong hij als eene lijster: er was geen spoor van ongesteldheid aan hem te bemerken.’ | |
[pagina 112]
| |
‘Ook geloof ik aan die zoogezegde ziekte niet!’ hernam zij met drift. ‘Zij is enkel een voorwendsel, een afschuwelijk voorwendsel...’ ‘Hoe! Gij zoudt denken...?’ ‘Ik ben er zeker van... Het is niet van heden of gister, dat hij zich voor mij een slecht makker toont. Hij benijdt mij sedert lang de gunst van het publiek. Hij wil mij beletten een schitterend en voordeelig benefiet te maken.’ ‘Maar waarom?’ ‘Wijl hijzelf sedert kort minder bijval vindt; wijl zijn eigen benefiet onlangs deerlijk mislukte. Gij weet welken hoogen dunk hij van zijne begaafdheden koestert, die, onder ons gezegd, niet veel beteekenen: waren geest bezit hij niet, en 't is slechts door overdrijving, dat hij doet lachen... Hij had zich aan eene volle zaal verwacht, en het getal toeschouwers, voor hem opgekomen, liet nogal te wenschen... Voor mij beloofde de zaal eivol te wezen... Van daar zijne ziekte!’ ‘Ik kan het niet aannemen: het zou niet fraai zijn’ ‘Zeg, dat het gemeen, onvergeeflijk is!’ riep zij toornig. Paër poogde haar te stillen. ‘Carina,’ sprak hij, ‘gij hebt ongelijk daarom kwaad bloed te zetten. Er is immers niets aan verloren?...’ ‘Niets aan verloren! Hoe kunt gij het zeggen?’ | |
[pagina 113]
| |
‘Indien uw benefiet heden niet doorgaat, dan zal het morgen...’ ‘En zoo hij ook morgen ziek blijft?’ ‘Dan zult gij 't overmorgen of een anderen dag hebben. Het komt immers overeen uit?’ ‘Overeen uit!... o Die mannen!... Zal ik dan wel zoo goed gereed, zal mijne stem even helder zijn? Zal het publiek in zoo vergenoegde luim wezen?.. En hoe zullen mijne kostumen er uitzien?’ ‘Mij dunkt...’ ‘U dunkt!... Zij zullen ellendig zijn, zeg ik u!... Ik zal valsch zingen, het publiek zal mij uitlachen en op mij een uitstel wreken, waaraan ik geene schuld heb.’ ‘Nochtans...’ ‘Nochtans... Gij zijt onverdraaglijk!’ kreet zij stampvoetende en op het punt van te weenen. Vercellone achtte zijne tusschenkomst noodzakelijk. ‘De Signora heeft gelijk,’ dus begon hij. ‘Daar, gij hoort het!’ onderbrak de Riccardi, zich triomfantelijk tot haren eegade wendende. Paër zeide niets. ‘... te meer,’ ging de bestuurder voort, ‘daar Olivieri, indien hij werkelijk zijne onpasselijkheid veinst...’ ‘Ik ben er zeker van!’ herhaalde Francesca. ‘... niet spoedig weer gezond zal worden,’ hernam Vercellone. ‘Hij ook moet begrijpen, dat een paar dagen uitstel slechts de nieuwsgierigheid der dilettanti nog meer zal prikkelen.’ | |
[pagina 114]
| |
‘Wat is er aan te doen?...’ vroeg Paër de schouders ophalende. ‘Ik weet het niet,’ zuchtte de impresario. ‘Ik zal het besterven!’ riep de zangeres in tranen losbarstende. - Zij wierp zich op eene sofa, en verborg haar gelaat in haren zakdoek. De wanhoop zijner vrouw roerde den jongen maestro. Eenige minuten bleef hij in gepeins verzonken. Daarna begon hij het vertrek met driftige schreden op- en neer te wandelen, zonder zich oogenschijnlijk om Francesca te bekreunen, noch om Vercellone, die vruchtelooze pogingen aanwendde, om de weenende te troosten. Eindelijk hield hij vóor de sofa stil: ‘Gij hebt nog niets aangekondigd?’ vroeg hij den bestuurder. ‘Niets,’ antwoorde deze, ‘maar de gedrukte reepels, die het ongeval melden, zijn klaar. Ik wilde ze niet laten plakken, vooraleer u verwittigd te hebben, en ga nu oogenblikkelijk het bevel geven...’ Hij deed eenen stap naar de deur. De toonzetter hield hem tegen: ‘Wacht er u wel voor,’ zegde hij. ‘Wat!’ ‘Het is onnoodig het publiek iets aan te kondigen.’ ‘Onnoodig, maestro!... Ik vind u kostelijk. Vermits de vertooning niet plaats kan hebben....’ ‘Dat is niet zeker.’ ‘Maar al te zeker..., en ik ga...,’ | |
[pagina 115]
| |
Hij wilde nogmaals naar de deur. Paër dwong hem opnieuw neer te zitten. ‘Nogeens: laat dat,’ sprak hij. ‘Ik hoop..., ik meen een middel te hebben alles te schikken.’ ‘Zou het waar zijn!’ riep de verheugde Vercellone. ‘Zou het mogelijk wezen?’ vroeg de zangeres, hare tranen afdrogende, ‘Misschien.., waarschijnlijk,’ hervatte glimlachend de componist. ‘Ik geloof, dat ik eenen plaatsvervanger voor Olivieri zal vinden.’ ‘Een plaatsvervanger!’ ‘Gij wilt spotten!’ Paër schudde het hoofd: ‘In het geheel niet..,’ vervolgde hij. ‘Ik weet iemand, die ons kan helpen.’ ‘Heeft hij stem?’ vroeg Vercellone. ‘Kan hij zingen?’ vroeg de signora. ‘Hij heeft stem en zingt voor het minst zoo goed als Olivieri.’ ‘Maar... de rol?’ ‘Hoe zal hij die in zoo weinige uren leeren?’ ‘Hij kent ze.’ ‘Hij kent ze!’ schreeuwde de impresario het uit. ‘Hij kent ze!... o Signor mio, gij zijt onze redder, onze goede engel: laat ik u omhelzen!’ Hij omhelsde wezenlijk den maestro ‘Fernando!’ sprak de vrouw van Paër, terwijl zij zijne hand greep en aan haar hart drukte, | |
[pagina 116]
| |
‘Fernando!... Indien gij ons dien plaatsvervanger bezorgt, dan.. wil ik u dubbeld liefhebben.’ ‘Maar éene moeielijkheid kan er zijn,’ zeide Paër, zich uit de armen van Vercellone losworstelende. ‘Gij moet mijnen buffo een geschikt kostuum bezorgen.’ ‘Tien, twintig kostumen!’ riep de bestuurder. ‘Gansch mijn magazijn is tot zijnen dienst, en vindt hij er niets in, dat hem bevalt, wij zullen terstond een regiment snijders aan het werk zetten...’ ‘Dat zal niet noodig zijn,’ lachte nog de toonzetter. ‘Hij is omtrent van mijne lengte, en een boerenkostuum gaat altoos wel genoeg. Ik wil u naar het magazijn vergezellen en zien wat gij hem geven kunt. Voor het overige zal ik zorgen. Kom!’ Zij gingen. Getroost begeleidde Mevrouw Paër hen tot aan de straatdeur, haren man duizendmaal dankende voor de hulp, zoo tijdig door hem aangebracht, en hem biddende haar toch de teekens en woorden van misnoegen te vergeven, welke haar in hare wanhoop ontsnapt waren.
Des avonds bood de Udiner schouwburgzaal een verrukkelijken aanblik. Van boven tot onder was zij met toeschouwers opgepropt. In de logies schitterde het van kant, zijde, fluweel, gaas, bloemen en juweelen. Heel het benedengedeelte werd door deftig gekleede burgers en officieren in schilderachtige, rijk met goud en zilver gestikte uniformen ingenomen. Op | |
[pagina 117]
| |
de kleine plaatsen zaten de min aanzienlijke liefhebbers opeengepakt, en zelfs in de gangen stond het zoo vol, dat aan geen doorkomen te denken viel. De toeloop was zoo groot, als men dien soms bij kostelooze vertooningen kan waarnemen, en het publiek daarbij waarlijk uitgelezen. Het ontmoedigend gerucht, op den middag verspreid, had niemand tehuis gehouden, aangezien men, gelijktijdig met de ziekte van Olivieri, dezes vervanging door een onbekenden, doch talentvollen buffo aangekondigd, en deze omstandigheid veeleer bijgedragen had, om nog meer volk naar het theater te lokken. Mevrouw Paër was gekleed. Zij zat in haar camerino, hare logie, gelijk men ten onzent zegt, en wachtte slechts op de drie kloppen van den tooneelmeester, om zich naar haren post te begeven. Teenemaal gerust was zij nooit geweest, ondanks de belofte van haren man, en hoemeer zij thans in koelen bloede over de zaak nadacht, hoe minder zij durfde gelooven, dat te Udine een liefhebber bestond, onbevooroordeeld genoeg, om nevens acteurs van beroep de planken te betreden en stout genoeg, om zich aan de rol van Olivieri te wagen. Zij sidderde bij poozen van angst en nieuwgierigheid. Alle vijf minuten moest hare kleedster naar den regisseur snellen, om te zien, hoe verre het met den versproken buffo stond, doch telkens zonder geruststellende tijding terugkeeren: geen mensch, die van den nieuwbakken Pippo - de personaadje van Olivieri droeg dien naam, - iets wist. Van Vercel- | |
[pagina 118]
| |
lone was evenmin iets te vernemen: hij liet van zich hooren noch zien. Dat alles was niet geschikt, om haar vertrouwen in te boezemen. Ook werd zij van lieverlede zenuwachtiger en meer gejaagd. Zelfs de verwarde kreten, het gedruisch en gestommel in de zaal schenen haar veeleer kwaad dan goed te voorspellen. Zij schreef het aan ontevredenheid toe, en verwachtte er zich aan het weldra tot een waar tempeest van gemor, gefluit en getier te hooren aangroeien. Zij was op het punt de kleedster voor de zesde maal naar het tooneel te sturen. Daar ging de deur van het camerino open, en de beloofde, doch sterk betwijfelde, angstig verbeide, vurig gewenschte buffo, de goede geest, de reddende engel verscheen. Hij was in volle kostuum, gekapt, gegrimeerd, gereed om het stuk te beginnen, en zag er zoo boersch, zoo plomp, zoo dom uit, als men het van den volleerdsten Pippo konde verlangen. Hij groette de zangeres op koddig beleefde wijze... Verrukt stiet deze eenen kreet van verbazing uit. Een heldere schaterlach volgde op de vreugdige verrassing, een tranenvloed op den schaterlach.... In den onberispelijk toegetakelden Pippo, den plaatsvervanger van Olivieri, den nieuwen primo buffo had zij niemand anders dan... haren echtgenoot, il Signor Ferdinando Paër, den voortreffelijken zangmeester, den reeds hooggeroemden maestro herkend! Weer moest Paër haar tot bedaren brengen. Het ging niet licht: | |
[pagina 119]
| |
‘Neen, Fernando, neen, dat niet!’ sprak zij, terwijl nog altoos hare tranen vloten, doch terwijl zij ook telkens weer lachen moest, als zij het oog op hem vestigde. ‘Nog liever geef ik ontvangst, bijval, benefiet, alles op. Ik zal niet gedoogen, dat gij u ter liefde van mij zoo verre vernedert, dat gij uw zuiveren roem op die wijze bevlekt. Wat ook gebeure, men mag mij niet te laste leggen, dat door mijne schuld een der eerste toonzetters van Italië zich tot eenen kluchtspeler, eenen buffo hebbe verlaagd.’ En zij weende voort, nog immer tusschen hare tranen glimlachende, als zij den blik op hem wierp en bemerkte, hoe koddig, hoe kostelijk hij er uitzag in zijn voortreffijk passend boerenpak. Hij herhaalde zijne pogingen, om haar met het denkbeeld zijner optrede nevens haar te verzoenen. Wie weet? Misschien zou het publiek hem niet eens herkennen. En herkende het hem al, dan zou het vast begrijpen, hoe het ding in den haak zat. Des noods kon men het hem te verstaan geven. Van dan af was er niet meer te vreezen, dat het hem den stap euvel duidde. Het zou gevoelen, dat niets natuurlijker was, dan dat de echgenoot zich voor zijne gade opofferde, dat de kunstenaar aan de dilettanti eener stad, welke zijne vrouw met hare gunst vereerde, op zulke wijze zijne erkentenis wilde betuigen, Mevrouw Paër liet zich eindelijk bepraten. De vertooning begon. Zij overtrof al degene, welke tot hiertoe te Udine werden gegeven. De buffo werd herkend en juist daarom te warmer toegejuicht. Hoe | |
[pagina 120]
| |
langer men hem zag en hoorde, hoe meer de geestdrift klom, want hoe meer zijne stem, zijne methode en zijn spel werden bewonderd. Van eenen Pippo van zoo hooge kunstwaarde had men het bestaan te Udine nooit vermoed; nooit had Olivieri het vierde deel van een dergelijk talent, van eene dergelijke begaafdheid bezeten. In de moeilijkste passages spreidde de plaatsvervanger eene kunde ten toon, welke de kieskeurigste kenners verstomde. De fijnste schakeeringen wist hij met die eenvoudigheid, dit gemak te doen uitkomen, welke den echten zanger kenmerken; en zoowel zijne opvatting van de rol, als de geest, waarmede hij die rol wedergaf, verrieden den denker, niet min dan den man van gevoel en smaak. Zijne rolvastheid was zoo groot, dat men hadde gezworen hij ware in staat geweest niet éene, maar al de rollen van het stuk te spelen. Ook begroette daverend handgeklap het slot van elk zijner nummers, elken zijner zetten, schier elk zijner gebaren. Hij werd in den loop van den avond twaalf maal teruggeroepen, met of zonder zijne vrouw; en bij het eindigen van de opera was het furore, het fanatismo zoo hoog gestegen, dat de weinige bezadigd gebleven toeschouwers werkelijk voor het verstand der overige begonnen te vreezen. Dat des anderdaags de geestdrift nog niet bekoeld was, dat er in openbare gestichten en bijzondere woningen, in paleizen en burgershuizen, op piazze en pleinen, in straten en stegen meer dan ooit van de | |
[pagina 121]
| |
Donna di Genio 'volubile, de acteurs en actrissen van Vercellone, en vooral van Paër, van den onnavolgbaren primo buffo werd gesproken, hoeven wij zeker niet te zeggen. Men kon van het genot des vorigen avonds niet zwijgen; en telkens als men het beproefde over een ander onderwerp te handelen, kwam men, na twee drie volzinnen, onvermijdelijk op de vertooning en den goddelijken Pippo terug. De Fransche officieren inzonderheid gaven hunne bewondering op allerlei tonen lucht, hielden niet af zijnen lof uit te bazuinen, beweerden, dat in gansch Italië geen buffo was, die met Paër gelijk stond, en verklaarden zich bereid al degenen de ooren af te snijden, die zich zouden verstouten de geringste afkeuring te laten blijken, de minste aanmerking op het spel of den zang van den nooit volprezen maestro te maken. Die uitbundige lof, die reusachtige bijval konden niet lang voor Olivieri een geheim blijven. Zij joegen hem de koorts op het lijf, dreigden hem werkelijk ziek te maken. Hij begreep, dat hij een dommen streek begaan had, en zich moest haasten zijnen misslag te herstellen, indien hij de gunst van het publiek, zijne faam en zijne broodwinning, te Udine althans, niet teenemaal wilde verspelen. Dacht men zoo na eene eerste opvoering, wat zou het na eene tweede, eene derde, wat zoude het wezen, als de gansche bevolking gelegenheid had gehad zijnen plaatsvervanger te bewonderen, zich van dezes meerderheid te overtuigen? Dies hij het dringend noodzakelijk achtte | |
[pagina 122]
| |
ten spoedigste te genezen. Zijne woede verbijtende, haastte hij zich, den dood in het hart, doch met de beleefdste en deemoedigste uitdrukkingen in de pen, aan Vercellone te laten weten, dat hij zich geheel hersteld voelde en wenschte dien eigen avond zijnen dienst te hernemen. Gereedelijk stemde deze, welke die spoedige genezing had voorzien, in de heroptreding toe, en weldra werd de plakbrief dier vertooning met den naam van Olivieri in de rol van Pippo aangeslagen. Het burgerlijke publiek, dat, evenals de bestuurder, begreep, hoe de gewone buffo, na de luisterrijke zegepraal, door zijne doublure den vorigen avond behaald, onmogelijk langer kon ziek blijven, getroostte zich Olivieri's wederverschijning. Het beschouwde Paërs stap als een bloot toeval, meer niet, en achtte zich overgelukkig ten minste eenmaal den maestro te hebben mogen ten tooneele zien. De Fransche officieren waren echter op verre na zoo inschikkelijk niet. Zij waren met den plaatsvervanger nog oneindig meer ingenomen dan de overige dilettanti, wijl hij hen in staat stelde de makkers, die hen zoo lang vernederd hadden, op hunne beurt den mond te stoppen, en verstonden niet den genialen Pippo, hunnen Pippo, gelijk zij hem noemden, voor een anderen te verruilen, die niet waardig was hem de schoenriemen te ontbinden. De aankondiging alleen van Olivieri's herstelling maakte hen zoo boos, als zij den avond te voren zich geestdriftig hadden getoond. Zij kwamen letterlijk in opstand en zwoeren den zanger aan het spit te steken, | |
[pagina 123]
| |
indien hij het waagde de rol te spelen, den schouwburg af te breken, indien een ander dan de man der prima donna in die rol durfde optreden. Hun opperbevelhebber zelf moest zich met de zaak bemoeien. Hij liet Vercellone ontbieden. De verschrikte impresario kwam. De generaal vroeg hem wat de verwisseling beduidde, en hoe hij zich verstoutte het roemruchtig Fransche leger een hoon als dezen aan te doen. De bestuurder trachtte zich te verontschuldigen. Signor Olivieri had niet gespeeld, wijl hij niet konde. Thans was hij hersteld en had het recht zijne rol terug te eischen... De verontschuldiging werd niet aangenomen. ‘Ik doe u gevangen zetten, indien gij het waagt met uwen Olivieri voor den dag te komen,’ zei de vertoornde Bernadotte. ‘Ik smeek Uwe Eccellenza in aanmerking te nemen,’ stamelde de arme Vercellone, ‘dat hij een proces tegen mij kan inspannen, indien ik mij tegen zijn optreden verzet.’ ‘Een proces!... Laat hij het beginnen!... Ik doe hem bij het eerste het beste muziekkorps inlijven en voor zijne straf zijn leven lang de bekkens of de groote trom slaan.’ ‘Eccellenza!’ ‘Indien niets anders u tegenhoudt, kunt gij gerust il Signor Paër de rol van Pippo laten voortspelen.’ ‘Blijft te bezien, of die zal willen, zelfs wanneer ik 't hem verzoek.’ | |
[pagina 124]
| |
‘Hoe zou hij niet?’ ‘Ik heb niets aan hem te zeggen, generaal! Hij maakt geen deel van mijn gezelschap, is niet eens aan mijnen schouwburg verbonden: ik kan hem tot niets dwingen.’ ‘Tot niets!’ ‘En zoo hij er wilde in toestemmen eene enkele maal te zingen, dan was het, omdat hij de Signora het verdriet wenschte te sparen haar benefiet te zien uitstellen. De maestro speelde voor zijne vrouw en voor niemand anders.’ ‘Zoo!’ ‘Gelijk ik zeg, Eccellenza, en ik herhaal u, dat ik het grootelijks betwijfel, of hij er zal willen in toestemmen eene tweede maal op mijn tooneel te zingen.’ ‘Zelfs bijaldien ik en mijne officieren het hem verzochten?’ ‘Zelfs bijaldien gij 't hem verzocht.’ ‘Dat zullen wij zien!... Gij kunt gaan.’ Vercellone vertrok. Een kwaart uurs later werd eene gansche companie grenadiers naar de woning van Paër afgezonden, met het bevel den componist dadelijk bij den generaal te brengen. Zij vatte vóor het huis post, en de kapitein, die er het bevel over voerde, trad binnen. Hij verlangde den maestro te spreken. Francesca Riccardi verscheen. Haar man was afwezig. Hij had zooeven de stad verlaten, beweerde zij. De waarheid was, dat Paër, in tijds door Vercellone verwittigd, zijn huis was ontvlucht, om bij een vriend in de buurt eene | |
[pagina 125]
| |
schuilplaats te zoeken. Vloekend vertrok de kapitein met zijn volk, om den veldheer met het mislukken zijner zending bekend te maken. Deze was razend, zoowel als zijne officieren. Hij gaf aan eenige dragonders, jagers en huzaren last den vluchteling in verschillende richtingen na te zetten. Natuurlijk vruchteloos. Paër wachtte zich wel zijnen schuilhoek te verlaten en besloot minstens zoolang verborgen te blijven, als er gevaar voor eene gedwongen heroptreding zou wezen. Middelerwijl greep de tweede vertooning van de Donna di Genio volubile plaats. Daar Olivieri werkelijk, ondanks de bewering der prima donna, niet zonder talent was, daar hij zijn uiterste best deed, zich op tamelijk voldoende wijze uit den slag trok en er in slaagde zich, zelfs na Paër, te doen toejuichen, verminderde en bedaarde allengs de gramschap der officieren, die spoedig vergaten, dat zij beloofd hadden hem aan het spit te rijgen. Na de vierde vertooning was alles bijgelegd, had iedereen vrede met den primo buffo in titel van Vercellones troep, met zijne pogingen om een verdraaglijken Pippo voor te stellen, en dacht men nog slechts aan den maestro, om zich geluk te wenschen met de omstandigheid, die hem had genoopt in het stuk van Portogallo eene rol te vervullen. Toen eerst waagde de componist het de woning zijns vriends uit te treden en de Fransche officieren onder de oogen te komen. Dat dezen niettemin van zijne verschijning op den Udiner schouwburg gebruik maakten, om diegenen | |
[pagina 126]
| |
hunner makkers te overbluffen, die Paër niet als buffo mochten bewonderen, doet ons deze omstandigheid veronderstellen, dat in de twee eerstvolgende jaren geene officieren van de Fransche legers meer voor comedianten en comediezaken duëlleerden, dan zij, die den man der Riccardi als Pippo hadden gezien. |
|