Dramatische werken. Deel 3. Zannekin. De alleenloopers. Het spook. De genaamde P... Guldentop. De visschers van Blankenberg
(1881)–Domien Sleeckx– Auteursrechtvrij
[pagina 259]
| |
Guldentop.
| |
[pagina 260]
| |
Guldentop werd voor de eerste maal gedrukt te Antwerpen bij L De la Montagne in 1862. | |
[pagina 261]
| |
Eerste tooneel.
Mev. VERWERS en ANGELINA aan het ontbijt; STOFFEL dient.
Stoffel.
- Als ik zeg, Mevrouw, 't is wreed. Zondag avond om 8 ure, speelde nog pachter Van Drongen, te Waarloos, met de kaart. Een half uur nadien verliet hij de herberg, om huiswaarts te keeren. Des anderdaags vond men zijn lijk op den heerenweg. Hij was met mes- | |
[pagina 262]
| |
steken vermoord; zijn uurwerk en zijn geld waren verdwenen.
Angelina.
- Schromelijk!
Stoffel.
- Nog niets, Mejuffer. Dinsdag nacht, drong een booswicht op de hoeve van Marianna Ketels, te Bouchout. Na met hulp van eenige zijner makkers de oude vrouw en hare dienstboden te hebben gebonden, roofde hij den koffer ledig, waarin zij gewoon was hare spaarpenningen te sluiten, en liet verder zijne bende geheel de hoeve verwoesten.
Mev. Verwers.
- Ontzettend!
Stoffel.
- En 't is niet al. Donderdag, in den nanoen, eindelijk, kwam een vreemdeling in de herberg van Jan Vremans, te Borsbeek, terwijl de baas en de knechts naar 't veld waren. De bazin was alleen tehuis. Hij vroeg een glas bier. Toen het arme mensch naar den kelder ging om te tappen, volgde hij haar op en sloeg haar dood met eene steenen kan, die hij uit de gelagkamer had meegenomen. Bij zijne tehuiskomst vond Jan Vremans al zijne kisten en kasten ledig en het lijk zijner vrouw in den kelder.
Angelina.
- Akelig!
Mev. Verwers.
- IJselijk!
Stoffel.
- Niet waar?... Ongeloofelijk..! 't Is nochtans alles echt. Iedereen spreekt er van in den omtrek... En 't ergst van al, men denkt, men verzekert, dat die verschillende gruwelen door éen en | |
[pagina 263]
| |
denzelfden boosdoener werden gepleegd, namelijk... door den beruchten Guldentop.
Mev. Verwers.
- Door Guldentop...! De Heer sta ons bij!
Angelina.
- Ik meende, dat die onverlaat sinds lang uit onze omstreken was verdwenen?
Stoffel.
- Elkeen meende 't met u, Mejuffer; doch het schijnt niet zoo te wezen, of liever, die aartsschelm schijnt opnieuw dezen kant tot het plegen zijner wandaden te hebben uitgekozen... Hij is slimmer en doortrapter dan ooit; zijne huichelarij gaat alle denkbeeld te boven... Als men hem zoo alleen ontmoet, zou men hem veeleer voor den argloosten sukkel nemen... Daarbij weet hij zich meesterlijk te vermommen. Den avond, dat hij pachter Van Drongen vermoordde, had men hem in eene herberg te Waarloos gezien, alwaar hij voor marskramer speelde. Daags nadien was hij te Contich, op de Jaarmarkt, als boerenknecht zonder plaats. Den dinsdag, in den nanoen, kwam hij te Bouchout als een steedsch heer, en den donderdag, in den morgen reeds, was hij te Vreemde, onder het gewaad eens ketellappers. Men spreekt van vele andere verkleedingen en vermommingen, welke hij te baat neemt, om zijne helsche plannen te volvoeren.
Angelina.
- Maar dat is een echte Cartouche!
Stoffel.
- Mandrin in persoon! | |
[pagina 264]
| |
Mev. Verwers.
- En de justicie? Wat zegt, wat doet zij?
Stoffel.
- Och de justicie, Mevrouw!... Die doet wat zij kan, doch het helpt niet. Sedert maandag zijn weer al de gerechtsdienaars en diefleiders op de been, en is het signalement van den boef aan al de burgemeesters gezonden. Tot hiertoe zijn echter al de aangewende pogingen vruchteloos gebleven.
Angelina.
- Brr! Ik ben er teenemaal koud van geworden.
Mev. Verwers.
- En ik kan er niet meer van eten.
Stoffel.
- Het staat vast, dat zoo'n deugniet nog door geen liedjeszanger werd bezongen.
Mev. Verwers.
- Dat zegt gij wel... Ook wil ik u niet ontveinzen, dat ik zeer ongerust ben. Waarloos, Bouchout en Vreemde zijn zoo dicht bij ons... Dit landgoed ligt verre van de groote baan... Zoo Guldentop eens herwaarts kwame!
Angelina.
- Zouden wij niet voor eenigen tijd naar Antwerpen of naar Lier gaan?
Mev. Verwers.
- Om onderweg door den moordenaar te worden aangerand! Neen, dat niet... 't Is maar jammer, dat wij hier zoo alleen op dit goed zitten... Twee vrouwen! Het is zeer gevaarlijk.
Stoffel.
- Alleen, Mevrouw?... Dat is misschien het woord niet. Ik ben toch een manskerel. En dan hebben wij nog den pachter en zijne knechts... Het is | |
[pagina 265]
| |
waar, die zijn den ganschen dag van huis, op het veld; maar ik toch zou u desnoods kunnen verdedigen.
Mev. Verwers.
- Gij zijt een held!... Toen gij jong waart, hadt gij al niet veel moed; laat staan nu, in uw ouden dag.
Stoffel.
- Ho, Mevrouw...
Mev. Verwers.
- 't Is wel, Stoffel. Aan goeden wil zou het u niet ontbreken, dat weet ik; doch... En dan, wat zoudt gij, zwak grijsaard, tegen zulken booswicht kunnen uitrichten? Ziedaar, ik wilde voor honderd kronen, dat de nieuwe knecht, dien mijn vriend, de burgemeester van Hove, mij zenden moet, al hier ware. M. Lens schrijft mij, dat hij de hand gelegd heeft op een braven jongen, die vroeger bij hem heeft gewoond. De knaap moet spoedig aankomen. Ik heb grooten lust, om in afwachting een paar veldwachters tot bescherming te vragen. Mijn vriend zou mij die misschien kunnen bezorgen.
Stoffel.
- Het ware zeker voorzichtig; ofschoon ik anders, wat Mevrouw ook bewere, mans genoeg ben, om...
Mev. Verwers,
opstaande.
- Wij weten het al, Stoffel... Laat ons: gij kunt straks afnemen. (Tot Angelina.) Komt tijd, komt raad. Indiende nieuwe knecht dezen avond niet hier is, zullen wij zien.
Stoffel,
in het heengaan.
- De nieuwe knecht! De nieuwe knecht! Het zal wat zijn met den nieuwen | |
[pagina 266]
| |
knecht. Als hij een lummel is, gelijk zijn voorganger, dan zal zijne aankomst niet veel baten. (Af langs den achtergrond.)
| |
Tweede tooneel.
de vorigen, zonder STOFFEL.
Mev. Verwers.
- De brief van M. Lens handelt nog over iets anders, dan den nieuwen knecht.
Angelina.
- Zoo, moeder?
Mev. Verwers.
- Ja, kind: hij spreekt ook van u.
Angelina.
- Van mij?
Mev. Verwers.
- Gij weet, dat mijn vriend een zoon heeft, die bij een bloedverwant in Duitschland werd grootgebracht.
Angelina.
- Ik weet het.
Mev. Verwers.
- Die jonge heer is sedert eenige dagen terug en zal ons binnen kort een bezoek brengen met zijn vader. Hij schijnt een voortreffelijk mensch te wezen, die alle goede hoedanigheden vereenigt: gunstig uiterlijk, grondige kennissen, innemende manieren.
Angelina.
- Het verheugt mij voor hem; doch ik zie niet, hoe dat alles mij kan betreffen.
Mev. Verwers.
- Een weinig geduld!... De Heer burgemeester zoekt eene vrouw voor hem.
Angelina.
- Ha! | |
[pagina 267]
| |
Mev. Verwers.
- En daar hij zeer veel met u opheeft, daar verder ons vermogen nagenoeg even groot is als het zijne, zou hij willen.., wenscht hij... Kortom hij verlangt, dat gij malkaar leert kennen, om te zien of het tusschen u en zijn Frederik, - de jonge heer heet Frederik, gelijk gij weet, - niet tot een huwelijk zou kunnen komen... Wat dunkt u? Zoudt gij iets hebben tegen eene dergelijke echverbintenis?
Angelina.
- Toch niet, moeder; nochtans...
Mev. Verwers.
- Nochtans..?
Angelina.
- Het is dat...
Mev. Verwers.
- Laat hooren: wat is het, dat..?
Angelina.
- Ik geloof... ik vrees, dat mijn hart....
Mev. Verwers.
- Welnu, uw hart..?
Angelina,
bedeesd.
- Niet meer vrij is.
Mev. Verwers.
- Uw hart zou niet meer vrij wezen!... Wat moet dat beduiden?... Spreek... Spreek dan!
Angelina.
- Word niet boos, moeder, als ik u bidden mag... Ik wil u alles zeggen.
Mev. Verwers.
- Zeg! Zeg, spoedig! (Ter zijde.) Ik beef... Wat ga ik vernemen!
Angelina.
- Gij zult waarschijnlijk wel bemerkt hebben, dat sedert kort een jong heer van een edel voorkomen zich gedurig op onzen weg bevindt, telkens dat wij den voet buiten de grachten van het kasteel zetten? | |
[pagina 268]
| |
Mev. Verwers.
- Ik heb niets dergelijks bespeurd.
Angelina.
- Is 't mogelijk!... Het is echter zoo. Zondag nog, op onze wandeling naar het dorp, hebben wij hem tweemaal ontmoet, en bij onze terugkomst, was hij nogmaals daar. O, ik heb hem gezien, ik..! 'k Zou er zelfs willen op zweren, dat hij ons heeft gevolgd; dat hij...
Mev. Verwers,
ongeduldig.
- Maar wie is hij, die jonge heer? Hoe heet hij? Wat verlangt hij?
Angelina.
- Zijn naam is mij onbekend; maar ik ben zeker, dat zijn stand niets te wenschen laat: men hoeft zijne houding slechts te zien... (Met neergeslagen blik.) Wat hij verlangt, valt licht te raden.
Mev. Verwers.
- En dan?
Angelina.
- Ik, van mijnen kant, vrees niet ongevoelig voor zijne oplettendheid te zijn.
Mev. Verwers.
- En dat is al?
Angelina.
- Het is al.
Mev. Verwers.
- Hij heeft u niet geschreven, van liefde gesproken?
Angelina.
- Toch niet... Alleen beziet hij mij met oogen... O, ik ben overtuigd, dat hij mij bemint...
Mev. Verwers,
ter zijde.
- Ik herleef! (Luid.) Maar, kind, dat lijkt er niet aan... Dus, omdat het toeval heeft gewild, dat een jong heer, dien gij van haar noch pluim kent, zich eenige malen op onzen weg bevond, gaat gij u inbeelden, dat hij;... meent gij zelve,
| |
[pagina 269]
| |
dat gij hem... Wil ik u eens iets zeggen, mijne dochter? Heel uwe historie van den jongen onbekende is eene dwaasheid, meer niet; en als gij geene andere reden hebt in te brengen, om den zoon van mijnen vriend te weigeren, wanhoop ik niet u eerlang verstandiger te zien. In allen gevalle verzoek ik u mij niet meer te spreken van dien schoonen onbekende, die waarschijnlijk niet aan u denkt, en liever datgene te overwegen, wat ik u van den jongen Heer Lens gezegd heb.
(Men hoort bellen.) Men belt aan de poort! (Naar het venster.) Zouden wij bezoek krijgen? Ik wilde het wel, al ware het maar om onze eenzaamheld wat op te vroolijken... Wat zie ik! M. Deckers! Hij komt van pas: 't is een zeer moedig man. (Naar de deur op den achtergrond.) Hij zal des noods ons beschermen, tot de nieuwe knecht komt.
Angelina,
ter zijde.
- Moeder heeft wel te zeggen,.. ik blijf er bij: 't is voor mij alleen, dat de onbekende in onze omstreken vertoeft. | |
Derde tooneel.
de vorigen, M. DECKERS en STOFFEL.
M. Deckers,
tot Stoffel sprekende.
- Al de inlichtingen, door mij ingewonnen, bewijzen, dat hij niet verre van hier zich schuil houdt. (Tot Mevrouw Verwers.) Waarde vriendin, gedoog, dat ik u mijne onderdanigste groetenis aanbiede. (Tot Angelina.) Mejuffer, ik ben aan uwe voeten.
| |
[pagina 270]
| |
Mev. Verwers.
- Welke aangename verrassing! Hoe lief van u ons te komen bezoeken... Gij zult ontbijten?
M. Deckers.
- Ik dank u... Ik heb er reeds mee gedaan... Gij zijt verwonderd mij te zien...? Wat wilt gij? Het is zoo ineens opgekomen. Verbeeld u, dat ik gister avond nog niet aan dit uitstapje dacht. Ik bevond mij te Antwerpen, in het huis van een mijner bekenden. Er werd over Guldentop gesproken en over de ijselijkheden, welke die onmensch in verscheidene dorpen uwer nabijheid begaat. Daar zegde ik tot mijzelven, dat het mijn plicht was u ter hulp te snellen: ‘Deckers,’ zegde ik, ‘gij zijt een moedig man: gij hebt bewijzen van uwe dapperheid gegeven..’ Gij zult u herinneren, waarde vriendin, dat ik bewijzen van mijne dapperheid gegeven heb... Ik heb bij de patriotten gediend en streed te Turnhout, onder generaal Vander Meersch, tegen het leger der Vijgen... ‘Dus’ zegde ik tot mijzelven, ‘gij zijt een moedig man, en gij hebt ginds twee vriendinnen, twee weerlooze vrouwen, die, bij het vernemen van al die akeligheden, waarschijnlijk den dood smaken. Gij moet haar gaan beschermen, verdedigen. Gij zijt er in geweten toe verplicht.’ En, gij ziet het, ik heb gehoorzaamd aan de inspraak van mijn geweten. Dezen morgen al vroeg liet ik opzadelen. In een goed half uur bracht mijn paard mij aan uwe hoeve. Ik deed het stallen en kwam hier. Thans vertrek ik niet weer, voordat alle gevaar voorbij is. | |
[pagina 271]
| |
Mev. Verwers.
- Hoeveel dankbaarheid zijn wij u niet verschuldigd!... En gelooft gij werkelijk, dat de snoodaard zich in onze omstreken ophoudt?
M. Deckers.
- Nog meer: gelijk ik daareven aan Stoffel zegde, ik ben er zeker van. Ik heb mij onderweg bevraagd, en uit al wat ik vernam, is mij gebleken, dat hij niet verre van hier kan wezen.
Mev. Verwers.
- Niet verre van hier! Wat gaan wij doen?
Angelina.
- Zoo hij ons overviele!
Stoffel.
- En ons altemaal vermoordde!
M. Deckers.
- En ik!... Ben ik niet hier?... Vrees niets; ik heb bewijzen van mijne dapperheid gegeven... Gij hoeft u niet te verontrusten. Guldentop is stout, ik weet het; doch zoodra hij verneemt - en hij moet het vernemen, - dat zich een oud soldaat van het patriottenleger, een wapenmakker van Vander Meersch op uw goed bevindt, kiest hij het hazenpad. Wat drommel! Hij moet begrijpen, dat ik de man niet ben, om hem uit den weg te gaan, dat hij in mij, een der steunpilaren van het patriotiek, zijn meester zou vinden.
Mev. Verwers.
- Nochtans... Hij is zoo'n roekelooze woestaard.
M. Deckers.
- Laat hem zoo roekeloos zijn, als hij wil... Ik heb bewijzen van mijne dapperheid gegeven, dat beduidt ook iets. | |
[pagina 272]
| |
Mev. Verwers.
- Ongetwijfeld... Het beduidt zeer veel. Zelfs zal ik u bekennen, dat ik mij reeds geruster voel, sedert uwe komst.
Angelina.
- Het is wonder... Ik ook.
M. Deckers,
gevleid.
- Niet waar? O, het verwondert mij niet... Ik vind het zeer natuurlijk.
Mev. Verwers.
- En ziedaar, om het u te toonen, heb ik lust eene kleine wandeling in den tuin te doen... Wij hadden er dezen morgen, na al de misselijke tijdingen van Stoffel, nog niet durven aan denken.
M. Deckers.
- Waarom het niet eerder gezegd? (Mev. Verwers de hand biedende.) Mag ik de eer hebben?... Het weder is zeer schoon: wij zullen er gebruik van maken.
Mev. Verwers.
- Met veel genoegen. Komt gij, Angelina?
Angelina.
- Ik volg u.
M. Deckers,
in het uitgaan.
- Als ik zeg, Mevrouw, gij zoudt ongelijk hebben u verder te ontrusten. Ik was te Turnhout met Vander Meersch, en dat het daar heet toeging, hoef ik u niet te doen opmerken. (Af langs de middendeur met de dames.)
| |
[pagina 273]
| |
Vierde tooneel.STOFFEL, alleen.
Stoffel.
- Hij was te Turnhout, heeft bewijzen van dapperheid gegeven! Wel en goed; maar het doet mijne vreeze niet verminderen. (Hij begint de tafel af te nemen.) met een gewonen boosdoener, ja, zou dat helpen; met een, die u openhartig zegt: ‘Ik ben de die of de die, en ziedaar wat ik in 't schild voer.’ Met Guldentop is het heel wat anders. Die zegt niemendal, vermomt zich op de behendigste wijze, komt tot u met het schuldelooste uiterlijk van de wereld, en vermoordt u goddeloos, als gij er 't minst aan denkt. Veronderstel, gij verwacht iemand, dien gij nooit hebt gezien, bij voorbeeld,... bij voorbeeld, een nieuwen knecht, als wij nu... Veronderstel, Guldentop weet van de zaak. Veronderstel, hij bied zich aan, als de verwachte dienstbode. Wat dan?... Waartoe kunnen dan al uwe bewijzen van dapperheid dienen, en wat geeft het, dat gij met de patriotten te Turnhout hebt gevochten? Bitter weinig.... Den eerstvolgenden nacht ondergaat gij het lot van den pachter van Waarloos, van de weduwe van Bouchout en van de bazin van Vreemde, ondanks al uwen moed. Daarbij... (Halfluid.) ik geloof aan de heldhaftigheid van M. Deckers niet, ik. Hij spreekt er te dikwijls van.
| |
[pagina 274]
| |
Vijfde tooneel.
de vorige, DYMPHNA.
Dymphna.
- Stoffel! Stoffel!
Stoffel.
- Wat is het?
Dymphna.
- Een jonkman vraagt om Mevrouw te spreken... Hij zegt, dat hij de nieuwe knecht is.
Stoffel,
knorrig.
- De nieuwe knecht!... Hoe ziet hij er uit, die nieuwe knecht?
Dymphna.
- Goed... Hij is jong en daarbij zeer vriendelijk.
Stoffel
- Jong! Jong! Dat beteekent niets... (Voor zich.) Guldentop kan zich zoo jong en zoo oud maken, als hij wil.
(Luid.) Heeft hij een... wreed voorkomen?
Dymphna.
- Toch niet... Hij ziet er zacht uit als een lam... Hij schijnt zelfs een beetje vreesachtig
Stoffel,
vóor zich.
- Beduidt al even weinig. Guldentop kan den huichelaar spelen, dat men hem Onzen Lieven Heer zou geven zonder biechten... Wat de vreeesachtigheid betreft, zij is wellicht maar het teeken van een slecht geweten... Wij zullen zien. (Tot Dymphna.) Weet gij wat, Dymphna? Breng den jongen hier. Men kan tegenwoordig niet te voorzichtig zijn. Ik wil hem spreken, vooraleer Mevrouw aan eenig gevaar bloot te stellen.
| |
[pagina 275]
| |
Dymphna,
dom lachende.
- Gevaar! Gij denkt, dat ervoor Mevrouw gevaar zou kunnen zijn..?
Stoffel.
- Doe wat ik u zeg...!...
Dymphna.
- Ik zal... (In het heengaan.) Gevaar!... Onmogelijk!... De nieuwe knecht is daarvoor te jong... en te vriendelijk.
| |
Zesde tooneel.STOFFEL, alleen; daarna FREDERIK en DYMPHNA.
Stoffel.
- Jong, vriendelijk, vreesachtig... Zegt altemaal niets. Guldentop is tot alles in staat. Ik zeg niet, dat hij het is, maar hij zou het kunnen zijn, dus... In allen gevalle ben ik niet kwaad dien nieuwen knecht eens te polsen, hem te doen verstaan, dat ik eerst en vooral moet tevreden van hem wezen.
Dymphna,
tot Frederik.
- Ga binnen!... Ga binnen, jongen!... Gij moet zooveel complimenten niet maken... 't Is Stoffel maar...
Frederik.
- Ik zou gaarne eerst Mevrouw...
Stoffel.
- Geduld!... Of gij Mevrouw spreekt of mij, dat komt overeen uit. Ik woon hier sedert meer dan dertig jaar en geniet het volste vertrouwen...
Dymphna,
tot Frederik.
- Dat... dat is waar... Hij is de oude knecht, en gij... gij zult de jonge zijn...
Stoffel,
gemelijk.
- Dymphna, laat ons!... (Ter zijde.) Zijn gezicht bevalt mij in 't geheel niet.
| |
[pagina 276]
| |
Dymphna,
stil tot Stoffel.
- Wat zegt gij?... Ziet hij er niet goed uit?
Stoffel.
Goed! Goed!... Dat is te zeggen... Laat ons.
Dymphna,
vertrekkende.
- Stoffel schijnt maar half tevreden... En nochtans... de nieuwe knecht staat mij wel aan.
Frederik,
ter zijde.
- Wat hebben zij samen te fluisteren...? Zijn wij op onze hoede. (Dymphna af.)
| |
Zevende tooneel.
de vorigen, zonder DYMPHNA.
Stoffel,
Frederik ter sluiks beziende.
- Hoe meer ik zijn wezen bestudeer, hoe minder het mij bevalt. (Luid.) Kameraad!
Frederik.
- Vriendschap?... (Ter zijde.) Ik ben hem niet zeer welkom, dien oude... Hij beziet mij. alsof hij me wilde bijten... Zou hij iets vermoeden?
Stoffel,
ter zijde.
- Vriendschap!... Van waar die gemeenzaamheid?... Zijn wij slim en stellen wij hem op de proef. (Luid.) Gij dient sedert lang?
Frederik.
- Lang... Dat is te zeggen...
Stoffel.
- Dus maar sedert kort?
Frederik.
- Ho... kort... Dat is het woord niet...
Stoffel.
- Niet kort, niet lang... Wat moet ik nu gelooven? | |
[pagina 277]
| |
Frederik.
- Al wat u belieft.
Stoffel,
ter zijde, na eene korte poos.
- Zou die inschikkelijkheid iets verbergen? (Luid.) Gij hebt vroeger bij M. Lens gewoond?
Frederik.
- Ja, ik.
Stoffel.
- Een goed huis... (Hem in de oogen ziende.) Ik heb er u nooit ontmoet.
Frederik,
ter zijde.
- Ei mij! (Luid.) Wel mogelijk... Het is... Het was... Ik moest veel uit...
Stoffel.
- Zoo..? (Ter zijde.) Hij wordt rood... bleek... stamelt... Gaan wij voort... (Luid.) Ik kom er sedert lang aan huis... voor boodschappen, en herinner mij niet u ooit te hebben gezien... Vindt gij niet, dat het een zonderling toeval is?
Frederik.
- Inderdaad. (Terzijde.) Hij gelooft mij niet, dat is vast... Welaan de groote middelen! (Luid.) Gij weet, dat M. Lens zelf mij bij Mevrouw aanbeveelt?
Stoffel.
- Ik weet het... (Ter zijde.) En zonder die omstandigheid zou ik zweren... (Luid.) Gij kunt aan tafel dienen?
Frederik.
- Ik... ik meen van ja.
Stoffel.
- Gij zijt er niet zeker van?
Frederik,
haastig.
- Ja wel!... Ja wel!
(Ter zijde.) Ik moet toch iets kunnen.
Stoffel,
hem eene servet toewerpende.
- Mag ik u | |
[pagina 278]
| |
verzoeken mij een staaltje van uwe bedrevenheid te geven?
Frederik.
- Een staaltje!
Stoffel.
- Laat eens zien, hoe gij aan tafel dient. (Aan tafel plaats nemende.) Veronderstel, ik ben Mevrouw... Hoe zoudt gij mij een gerecht aanbieden? (Eenen schotel toonende.) Veronderstel, een kapuin...
Frederik,
ter zijde.
- Drommels! Daaraan had ik mij niet verwacht.
Stoffel.
- Wij zeggen dan, ik ben Mevrouw...
Frederik.
- Ja maar... gij zijt Mevrouw niet.
Stoffel.
- Wat geeft het?... Ik woon hier meer dan dertig jaar... (Ter zijde.) Hij aarzelt!.. Dat is niet pluis.
Frederik,
ter zijde.
- Maken wij van den nood eene deugd. (Hij hangt de servet op zijnen arm, vat den schotel en biedt dien onhandig aan.) Ziedaar, Mevrouw.
Stoffel.
- Zoo niet! Zoo niet! Met meer zwier... (Hem wijzende.) Zie... Gij dient wellicht niet gaarne kapuinen?
Frederik,
glimlachende.
- Ik eet ze liever, dat is zeker.
Stoffel.
- Dat is ons vak niet... Laat zien, hoe staat het met het afdienen? (Ter zijde.) Zonderlinge knecht! Ik verwed mijn hoofd, dat hij ons bedriegt... (Luid.) Neem mij dat ontbijt eens af.
Frederik.
- Welaan... (Hij begint even onhandig het ontbijt af te nemen.)
| |
[pagina 279]
| |
Stoffel.
- Neen! Neen! Het deugt niet..! Het is verkeerd.
Frederik.
- Wat zou er aan ontbreken? (Hij laat een stuk porcelein vallen.)
Stoffel
- Daar... dat zal er aan ontbreken... (Hij neemt hem servet en schenkblad af.) Mijnheer, gij moogt bij M. Lens gewoond hebben, zooveel gij wilt: de eerste beginselen van het dienen kent gij niet... (Ter zijde in het henengaan.) Loopen wij Mevrouw verwittigen... (Luid.) Wacht een oogenblik... Mevrouw zal aanstonds bij u wezen. (Af langs de deur op den achtergrond) .
| |
Achtste tooneel.FREDERIK, alleen.
Frederik.
- De eerste beginselen van het dienen kent gij niet! Zou hij mij verdenken?... Het ware erg.. Bah! Ik ben hier in huis en vertrek niet weder, voordat ik met de juffer gesproken heb. Zal zij mij willen hooren? Naar de wijze te oordeelen, waarop zij sedert kort mijne verliefde blikken beantwoordt, zou ik er bijna durven op zweren. Jammer, dat ik mij voor alsnog niet mag doen kennen... Men zou zich tot vader wenden, en alles ware verloren... Wilde hij mij niet, onmiddellijk na mijne terugkomst uit Duitschland, aan eene juffer van zijne kennis koppelen!... Maar ik heb geweigerd. Ik liet hem zelfs haren naam niet uit- | |
[pagina 280]
| |
spreken... Hij werd boos, liep henen, en ik... ging wandelen... Ik keerde razend verliefd naar Hove terug... 'k Geloof het wel: ik had Angelina Verwers ontmoet.... Ik meende, dat het zou overgaan; niet te doen... Ik kwam dagelijks in deze omstreken dwalen, en dagelijks beminde ik haar meer... Dat kon niet blijven duren: ik moest haar spreken. Doch hoe?... Hoe incognito op het landgoed geraakt? Lowie, onze voormalige knecht, kwam mij ter hulp. Gister avond verneem ik van hem, dat vader hem hier heeft aanbevolen. Moê gesmeekt, stemt hij er in toe mij zijne plaats voor een luttel tijds te laten bekleeden, op voorwaarde dat, als alles meevalt, ik hem in mijnen dienst zal nemen... Zal alles meevallen? Wij zullen zien... Eens Angelina gewonnen, zal vader het misschien spoedig zijn. Hij schijnt met hare moeder bevriend, en dat is veel waard... Men komt... Opgepast! Spelen wij onze rol voort. | |
Negende tooneel.
de vorige, Mev. VERWERS, ANGELINA, M. DECKERS, STOFFEL en DYMPHNA, langs de deur op den achtergrond.
M. Deckers.
- Waar is hij, die nieuwe knecht? Waar is hij?
Stoffel,
op Frederik wijzende.
- Daar.
Mev. Verwers.
- Nader, jonkman. (Tot M. Deckers en Stoffel.) Verwijdert u niet.
| |
[pagina 281]
| |
Frederik.
- Mevrouw... (Ter zijde, het oog op Angelina.) Zij ziet mij niet. (Luid.) Mejuffer....
Angelina,
Frederik herkennende.
- Ha!... (Ter zijde.) Wat zie ik!... O, 't is voor mij, dat hij zich vermomt! Hij bemint mij!
Mev. Verwers.
- M. Lens heeft u tot mij gezonden, niet waar? Kent hij u sedert lang?
Frederik,
glimlachende.
- Zeer lang.
Stoffel,
stil tot M. Deckers.
- Ik geloof er niets van.
M. Deckers.
- St! Laat ons verder zien.
Mev. Verwers,
tot Frederik.
- Was M. de burgemeester van u tevreden?
Frederik.
- Zeer tevreden... Mevrouw kan wel denken, dat hij anders mij bij haar niet zou hebben aanbevolen.
Mev. Verwers.
- Dat is juist... (Tot M. Deckers.) Vindt gij niet, dat het juist is?
M. Deckers.
- Hm!
Stoffel.
- Hm!
Angelina,
ter zijde.
- Hij kan liegen, alsof het gedrukt stond... Om het even...
Dymphna,
ter zijde.
- Ik hoop wel, dat Mevrouw den nieuwen knecht zal nemen. Mij bevalt hij opperbest.
Frederik,
ter zijde.
- Zou het haast gedaan wezen?.. Ik sta op heete kolen. | |
[pagina 282]
| |
Mev. Verwers,
tot M. Deckers, met wien zij intusschen stil heeft gesproken.
- Gij ziet dus, dat uwe vermoedens teenemaal ongegrond zijn...?
M. Deckers.
- Mag ik hem eventjes op de proef stellen?
Mev. Verwers.
- Zooveel 't u belieft.
M. Deckers,
tot Frederik.
- Jong mensch, ik heb bewijzen van mijne dapperheid gegeven: ik stond te Turnhout met de patriotten, onder Vander Meersch... (Tot Mev. Verwers.) Het is geen kwaad hem die bijzonderheid te doen kennen.
Frederik,
ter zijde.
- Waar wil die heen?
Stoffel,
zijne handen wrijvende.
- Nu gaan wij 't hebben.
M. Deckers.
- Het is maar bij manier van spreken en om u te overtuigen, dat gij vruchteloos mij zoudt willen bedriegen... Antwoord dus zonder omwegen op mijne vraag: waarbij komt, dat men u nooit te Hove, in het huis van den burgemeester, gezien heeft?
Angelina,
ter zijde.
- Wat zal hij zeggen?
Frederik,
verlegen.
- Waarbij het komt? (ter zijde.) Ik weet niet wat antwoorden...
M. Deckers,
tot Stoffel.
- Wij hebben hem beet.
Stoffel.
- Of wij!
M. Deckers,
tot Frederik.
- Gij antwoordt niet?
Frederik,
ter zijde.
- Ik ben er! (Luid.) Het komt
| |
[pagina 283]
| |
waarschijnlijk hierbij, dat men er altoos kwam, als ik niet daar was.
M. Deckers.
- En waarom waart gij niet daar? (Tot de overigen.) Ziet gij, hoe fijn ik het overleg, om hem in 't net te krijgen?
Frederik.
- Zeer eenvoudig. Ik moest dikwijls boodschappen doen bij den jongen heer, in Duitschland,.. en was bijna altoos op reis. Gij weet, dat de jonge heer lang in Duitschland verbleef.
Mev. Verwers,
tot M. Deckers.
- Het antwoord schijnt mij voldoende.
Angelina.
- Zeer voldoende.
M. Deckers,
spijtig.
- Ik kan het niet loochenen.. (Tot Frederik) . Nog eene vraag... Hebt gij ook papieren?
Frederik.
- Papieren!... Toch niet.
M. Deckers.
- Geene papieren!
Stoffel,
tot Mev. Verwers.
- Hij heeft geene papieren!
Frederik.
- Ik dacht niet er noodig te hebben... met de aanbeveling van M. den burgemeester.
M. Deckers.
- Komaan... Gij hebt toch een briefje van M. Lens?
Frederik,
ter zijde.
- Sapperloot! Dat heb ik vergeten aan Lowie te vragen.
M. Deckers.
- Gij zegt? | |
[pagina 284]
| |
Frederik.
- Ik zeg.., dat ik geen heb.
M. Deckers,
tot Mev. Verwers.
- Welnu?
Mev. Verwers.
- Ik begin te gelooven, dat gij zoudt kunnen gelijk hebben.
Angelina,
ter zijde.
- Ik heb medelijden met den armen jongen.
Dymphna,
insgelijks.
- Wat willen ze toch altemaal van hem hebben?
Mev. Verwers,
tot Frederik.
- Geen briefje!... Gij kunt wel begrijpen...
Frederik.
- Indien Mevrouw het verlangt, zou ik een kunnen halen.
M. Deckers,
tot Mev. Verwers.
- Dat is 't... Hij zou gaarne weg zijn.
Stoffel,
insgelijks.
- Wij mogen hem niet laten gaan.
Mev. Verwers,
tot M. Deckers.
- Denkt gij 't ook?
M. Deckers.
- Het is mijn gevoelen... Zend hem in de kamer hiernevens.
Mev. Verwers.
- Gij hebt gelijk... (Tot Frederik.) Jonkman, ik wil met Mijnheer over u spreken,.. zien, of wij u zonder briefje kunnen houden... Begeef u een oogenblik (op de deur links wijzende) in deze kamer.
Frederik.
- Ik ga... (Terwijl hij zich naar de deur begeeft.) Zoodra ik eene gelegenheid gevonden heb, om met de juffer te spreken, maak ik mij uit de voeten... De rol mocht te lastig worden. (Af.)
| |
[pagina 285]
| |
Tiende tooneel.
de vorigen, zonder FREDERIK.
M. Deckers.
- Zoo waar ik leef, die kerel is niemand anders, dan... de afschuwelijke Guldentop!
Allen,
op verschillenden toon.
- Guldentop!
M. Deckers.
- Alles bewijst het: zijne komst op dit oogenblik, zijne verlegenheid, zijn voorkomen, zijn gebrek aan papieren...
Angelina.
- Zijn voorkomen!...
M. Deckers.
- Ja, Mejuffer... (Een papier uit zijnen zak halende.) Ziehier het signalement van den booswicht... Ik heb het mij gister avond nog verschaft: het past volkomen op hem. Luister: (Lezende.) ‘Hoofd ovaal, oogen grijs...’
Angelina.
- Hij heeft er blauwe!
M. Deckers.
- Grijs of blauw, dat komt overeen uit. (Lezende.) ‘Neus middelmatig, kin rond, mond groot...’
Mev. Verwers en Stoffel.
- Inderdaad!
Dymphna.
- Hij heeft een kleinen mond!
M. Deckers.
- Als hij zwijgt, ja; maar als hij spreekt, niet... O, ik heb hem wel bekeken! (Voortlezende.) ‘Haar ros...’
Angelina,
zegenpralend.
- Het zijne is niet ros... en 't is gepoederd! | |
[pagina 286]
| |
M. Deckers.
- Vermomming, Mejuffer, anders niet... En dan het laatste:
(Lezende.)
‘Geene bijzondere kenteekenen.’ (Tot Angelina.) Hoort gij, Mejuffer? Geene bijzondere kenteekenen!
Angelina,
gram.
- Dat is te veel: ik wil het niet langer aanhooren... Zoo kan men elk eerlijk man verdenken. In allen gevalle zal ik aan die dwaasheid geen deel nemen... Ik ga naar mijne kamer... (Tot Dymphna.) Kom, Dymphna, kom..! (Ter zijde.) Ik moet naar een middel zoeken, om hem uit de verlegenheid te redden, anders komt hij er nooit door. (Af met Dymphna langs de deur op den achtergrond.)
| |
Elfde tooneel.
Mev. VERWERS, M. DECKERS en STOFFEL.
Mev. Verwers.
- Zoo gij 't eens mis hadt..? Zoo die Guldentop eens Guldentop niet ware?
M. Deckers.
- Ik kan het niet mis hebben, waarde vriendin... Ook gaan wij onmiddellijk onze maatregelen nemen... (Tot Stoffel) . Gij, Stoffel, begeeft u naar de hoeve, zadelt mijn paard en rijdt wat gij rijden kunt naar Hove, om den Heer burgemeester te verwittigen.
Stoffel.
- Naar Hove! Zoudt gij nog twijfelen, M. Deckers?
M. Deckers.
- Geenszins; doch ik wil Mevrouw | |
[pagina 287]
| |
overtuigen, dat wij ons niet bedriegen. En dan, Stoffel, zeg aan M. Lens, dat hij zich van zooveel gendarmen, veldwachters en andere gewapende lieden doe vergezellen, als hij kan bijeenkrijgen... Vooral dat hij zich spoede; want zoo de makkers van den moordenaar de lucht kregen van ons voornemen, om hun opperhoofd in de handen van het gerecht te leveren, zij konden wellicht naar hier komen en ons overrompelen. Dat hij dus spoed make... Ik zal middelerwijl den gevangene bewaken.
Mev. Verwers,
benauwd
- En ik? Waar zal ik blijven!
M. Deckers.
- Gij, Mevrouw, begeeft u naar uwe kamer, sluit u op, beveelt Mejuffer uwe dochter zich insgelijks op te sluiten en laat mij begaan... (Tot Stoffel.) Gij hebt mij begrepen?
Stoffel.
- Volkomen.
M. Deckers.
- Ras dan, naar Hove! Gij kunt in min dan een uur terug zijn. (Stoffel wil henengaan.) Een oogenblik, Stoffel. Zeg op de hoeve, dat men den pachter en zijne knechts onmiddellijk van het veld roepe, en dat zij te onzer beschikking blijven. Wij zouden hen kunnen noodig hebben. (Stoffel vertrekt.) En nu, waarde vriendin, naar uwe kamer! (Haar tot aan de deur op den achtergrond geleidende.) Het zal eene groote eer voor u en de uwen wezen zoo krachtdadig tot de aanhouding van den beruchten misdadiger te hebben meegewerkt.
(Mev. Verwers af.)
| |
[pagina 288]
| |
Twaalfde tooneel.M. DECKERS, alleen.
M. Deckers.
- En voor mij zal de eer niet minder groot zijn.... Men bedenke eens: vandaag wordt de moordenaar gevat; morgen vertelt men het overal, te Brussel, te Gent, te Antwerpen, te Parijs zelfs, in gerechtshoven en paleizen, in hutten en burgerswoningen. Mij dunkt ik hoor reeds de gesprekken: ‘Weet gij 't al? De alomgevreesde, de onvatbare Guldentop is eindelijk gevangen.’ - ‘Zoo dan? Hoe gelukkig! En wie heeft die gewichtige aanhouding bewerkstelligd?’ - ‘Een eenvoudig burger van Antwerpen, een gewezen patriot, een oud soldaat van Vander Meersch.’ - Wat jammer, dat wij thans onder het beheer der Fransche republiek leven! Wie weet, of men mij niet hadde geadeld. Nogeens: wat jammer dat wij thans onder eene republiek leven... Om het even, het is mijn plicht de Maatschappij dien grooten, dien gewichtigen dienst te bewijzen, en ik zal dien plicht vervullen... Zoo mijn gevangene het maar niet in het hoofd krijgt de kamer, dàar, te verlaten. Wel heb ik bewijzen van mijne dapperheid gegeven; doch ik heb alzoo lief, dat hij zich stil houdt en mij niet dwingt hem te toonen, hoe ik nog altoos de waardige wapenbroeder ben van generaal Vander Meersch... Wij hebben vergeten de deur op het nachtslot te doen... Herstellen wij die | |
[pagina 289]
| |
onvoorzichtigheid. (Hij treedt zachtjes naar de deur links; juist als hij deze bereikt, gaat ze open, en komt Frederik op.) O wee! Het is te laat!
| |
Dertiende tooneel.
de vorige, FREDERIK.
Frederik.
- Ik hoor niemand meer.. Zouden zij mij vergeten hebben...? Zien wij, of wij de juffer kunnen ontmoeten. (M. Deckers gewaar wordende.) Ha, Mijnheer...!
M. Deckers.
- Mijnheer! (Ter zijde) . Houden wij ons goed.
Frederik.
- Welnu, wat heeft Mevrouw beslist? Zal ik M. Lens een briefje gaan vragen?
M. Deckers,
zeer vriendelijk.
- Toch niet!... Toch niet!... (Ter zijde) . Hij wenscht niets liever... Ik geloof het wel.
Frederik.
- Zoo houdt zij mij in haren dienst zonder briefje? Ook goed. Ik wil haar meteen al mijnen dank betuigen.
M. Deckers.
- Het is onnoodig, jonkman, teenemaal onnoodig.. Daarbij, Mevrouw zal dadelijk hier komen: gij hoeft u de moeite niet te geven zoo verre te gaan.
Frederik.
- O, de moeite is klein; ik wil...
M. Deckers,
zich op zijnen weg plaatsende.
- Een | |
[pagina 290]
| |
oogenblik! Een oogenblik! Mevrouw verlangt, dat gij hier blijft, dat gij deze kamer niet verlaat...
Frederik.
- Dat ik hier blijf...! (Ter zijde.) Men verdenkt mij, het is zeker... Pogen wij weg te komen. (Luid) . Het spijt mij aan haar verzoek niet te kunnen voldoen... Ik moet volstrekt buiten wezen...
Deckers,
ter zijde.
- Groote God! (Luid.) Gij vergeet, dat uw eerste plicht is te gehoorzamen.
Frederik.
- Ik vergeet niets; doch ik wil hier niet als een gevangene behandeld worden.
M. Deckers,
ter zijde.
- Gevangene! Hij heeft het geraden... Welaan, er blijft mij niets over, dan opnieuw bewijzen van dapperheid te geven. (Luid, op hoogen toon.) Mijnheer, het is nutteloos langer te veinzen... Gij kunt niet meer vertrekken... Gij weet wie ik ben, hoe ik te Turnhout... Dus raad ik u...
Frederik,
woedend.
- Niet meer vertrekken! Wacht, Mijnheer de patriot! Dat zullen wij zien. (Hij nadert de deur.) Wie zou mij tegenhouden?
M. Deckers,
verschrikt terugdeinzende.
- Wie?... Wel... Ik... Ik... zal...
Frederik.
- Gij!... Nog zoo geene tien!
M. Deckers,
- Ik.. zal om hulp roepen,.. moord en brand schreeuwen.
Frederik.
- Roep en schreeuw, zooveel gij wilt. (Hij nadert meer en meer de deur; M. Deckers weet van
| |
[pagina 291]
| |
schrik niet waar kruipen. Eindelijk bereikt hijzelf de deur, opent ze en vlucht weg.)
M. Deckers,
de deur van buiten grendelende.
- Kom nu, als gij durft!... Ik heb bewijzen van moed en dapperheid gegeven! | |
Viertiende tooneel.FREDERIK, alleen.
Frederik,
- Hij grendelt de deur... Ik ben inderdaad zijn gevangene. (De deur schuddende.) Onmogelijk langs daar te ontkomen! (Het venster naderende.) Langs hier... Evenmin! Dit venster is met ijzeren staven voorzien, zoowel als dat daar nevens... (Hij wijst op de kamer links.) Voor wien houden zij mij, en wat willen ze met mij aanvangen? Zoo ik hun mijn waren naam zegde? Zij zullen mij niet gelooven... En toch, ik mag niet: ik heb immers de juffer nog geen enkel woord kunnen toespreken... (Men hoort de deur ontgrendelen.) Men komt... Zou...?
| |
Vijftiende tooneel.
de vorige, DYMPHNA, langs de deur op den achtergrond.
Dymphna.
- St!...
Frederik.
- Het dienstmeisje!... Zeg eens, lief kind...
Dymphna,
vreesachtig, den vinger op den mond.
- St! Gij zult mij geen kwaad doen? | |
[pagina 292]
| |
Frederik.
- U kwaad doen? Hoe dat?
Dymphna.
- Gij zult mij niet vermoorden?
Frederik.
- Ik!... Wie denkt gij dan, dat ik ben?
Dymphna.
- Zij zeggen, dat gij... Guldentop zijt... 't Is immers niet waar?
Frederik.
- Guldentop!... Ik, Guldentop!... In 't geheel niet.
Dymphna,
naderende.
- Ziet gij wel? Ik zegde het ook, dat het niet mogelijk was met zoo'n vriendelijk voorkomen... Maar M. Deckers beweert, dat gij dien beruchten boosdoener gelijkt, als twee druppels water.
Frederik.
- M. Deckers! Dat is zeker die oude van daar straks, die bij de patriotten gediend heeft? (Dymphna knikt toestemmend.) Ik wil hem leeren!... (Hij wil weg; Angelina treedt verschrikt binnen.)
| |
Zestiende tooneel.
de vorigen, ANGELINA.
Angelina.
- Vlucht, ongelukkige, vlucht...!
Frederik.
- Ha, Mejuffer...! Niet voordat gij mij gehoord hebt.
Angelina.
- Men is daar om u te vatten!
Frederik.
- De oogenblikken zijn kostbaar... Ik bemin u en zou gaarne weten, of gij, van uwen kant,... | |
[pagina 293]
| |
Angelina.
- Een andermaal... Men komt!
Frederik.
- Welnu, men mag komen!.. Ik zal zeggen waarom ik hier ben. Ik zal mij noemen.
Angelina.
- En mijne faam?... En het schandaal?.. Vlucht, zeg ik!..
Frederik.
- Het is waar... En nochtans, moeten vertrekken, zonder te weten, of gij mij bemint, of ik mij tot uwe moeder mag wenden...!
Angelina.
- Welnu, ja... Ik ben u niet ongenegen. Gij moogt u tot haar wenden; doch... maak, dat gij weg komt!
Dymphna,
die tot aan de deur geweest is.
- Ras of het is te laat!
Frederik.
- Ik vertrek en keer spoedig terug. (Hij wilde deur uitsnellen; M. Deckers en Stoffel vertoonen zich aan deze: zij zijn beiden met pistolen gewapend.)
| |
Zeventiende tooneel.
de vorigen, M. DECKERS en STOFFEL.
Angelina.
- Te laat! (Zij laat zich op een stoel vallen.)
M. Deckers.
- Halt of gij zijt een man des doods!
Stoffel.
- Sta of ik schiet u ter neer!
Frederik,
hen beiden wegduwende en rond doende draaien.
- Weg, zeg ik!
M. Deckers en Stoffel.
- Hulp! Hulp! | |
[pagina 294]
| |
Achttiende en laatste tooneel.
de vorigen, Mev. VERWERS, M. LENS met GENDARMEN en VELDWACHTERS.
M. Lens.
- Waar is hij? Waar is Guldentop?
Mev. Verwers.
- Ha, M. de Burgemeester! (Op Frederik wijzende.) Daar! Daar is hij, M. Lens!
M. Deckers en Stoffel.
- Hier is de booswicht!
M. Lens,
tot de gerechtsdienaars.
- Grijpt hem aan! (Frederik beziende.) Wat zie ik! (Tot de gerechtsdienaars) Neen, grijpt hem niet! (Tot Mev. Verwers, M. Deckers en Stoffel.) Dat is Guldentop, die jonkman?
Mev. Verwers, M. Deckers en Stoffel.
- Hij is het!
M. Lens.
- Maakt dat de ganzen wijs... 't Is mijn zoon!
Angelina,
blijde.
- Zijn zoon!
Mev. Verwers.
- Uw zoon!
M. Lens.
- Mijn Frederik, dezelfde, van wien ik u schreef... (Tot Frederik.) Hoe komt gij hier?
Frederik,
op Angelina wijzende.
- Ik bemin Mejuffer, wilde haar naderen...
M. Lens.
- Mejuffer!... En toen ik u van haar sprak, wildet gij haar niet.
Frederik.
- Hoe, vader, zij zou degene wezen, die..? | |
[pagina 295]
| |
Angelina,
tot Mev. Verwers.
- Hij zou de jongeling zijn, van wien...
Frederik.
- O, zoo ik geweten had..!
Angelina.
- Zoo ik had kunnen vermoeden...!
M. Lens.
- Genoeg... (Tot Mev. Verwers.) Gij moet hem vergeven: hij is gewoonlijk verstandiger.
Mev. Verwers.
- Volgaarne; en vermits mijne dochter niets tegen dit huwelijk meer schijnt te hebben...
Angelina.
- Integendeel, moeder.
Mev. Verwers.
- Zullen wij spoedig bruiloft vieren.
Frederik.
- o Welk geluk! (Hij gaat bij Angelina.)
M. Lens.
- Maar wie duivel was op het denkbeeld gekomen, dat mijn zoon Guldentop zou wezen?
Mev. Verwers,
op M. Deckers wijzende.
- Het was M. Deckers.
M. Deckers.
- Verschooning! (Op Stoffel wijzende.) Het was Stoffel.
Stoffel.
- Ik! In 't geheel niet... Het was... (Hij zoekt rond op wien hij de schuld kan leggen.)
Dymphna,
op het publiek wijzende.
- Het zal iemand van die heeren geweest zijn. (De gordijn valt.)
|
|