Yoeng poe tsjoeng(1933)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] Op zijn kalen kop Bij 't opstaan zuchtte ik dat mijn haar grijs werd, En dat het uitviel bij het slapen gaan. Mijn laatste lokken koesterde ik als kostbaarheden, Nu zijn ze weg en ik ben opgelucht. Ik hoef nu nimmermeer mijn haar te wasschen, Ik leg mijn kam weg, een verouderd wapen, En, zucht elkeen bij zwoel en drukkend weer, Dan is mijn kale kop zoo heerlijk koel. Geen zware haarknot drukt mijn achterhoofd, Ik heb koud water in een zilveren kan, En laat het voluit op mijn hoofdhuid plassen, Zooals een nieuw door Boeddha's wet gedoopte Herleef ik door dit water op mijn schedel. En weet waarom de priester rustbehoevend Zijn hart bevrijdt door eerst zijn hoofd te scheren. (Po Sju I) Vorige Volgende