Yoeng poe tsjoeng(1933)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 37] [p. 37] Herfst Achter den herfst ademt de geest der koude, De Noordewind, verkillend, verdorrend. Mijn leed is groot genoeg voor lange nachten, De sterren staan voor mijn starende oogen, Ze zagen de maan vol, den twaalfden dag, En zijn gelaat leeg, den twintigsten dag. Een vreemde uit het verre land kwam tot mij, Hij haalde uit zijn kleed een langen brief Die aanhief met: Vergeet mij niet - Het blad was verder leeg, aan 't eind Stond: Voor eeuwig vaarwel. Ik borg hem in de plooi van mijn gewaad, Drie jaren lang verbleekte het schrift niet, Mijn hart is leeggebleven als de brief. Zul je het weten of vermoeden? Vorige Volgende