Het China van Slauerhoff
(1985)–J. Slauerhoff– Auteursrechtelijk beschermdAantekeningen en ontwerpen voor de Cameron-romans
[pagina 308]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BeschrijvingVier kwartobladen postpapier en twee bladen (het vierde en het vijfde) van een schrijfblok van kwartoformaat. Van het vierde blad is het onderste, onbeschreven gedeelte schuin afgescheurd. Het eerste, tweede, derde en vierde blad zijn aan beide zijden beschreven, het vijfde en zesde aan één zijde. De voorzijden van het eerste en het zesde blad zijn door de editeurs genummerd: [1] en [10]. De andere beschreven bladzijden zijn door Slauerhoff genummerd: 2 tot en met 9. Er is met inkt gewerkt. Hier en daar staan rode of blauwe kleurpotloodstrepen naast of door de tekst. Het zesde blad bevat een tekening met enkele toelichtende woorden, alles in inkt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
DateringNa september 1932. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
TekstGa naar margenoot+Hoofdstuk XIII Deze keer kon ik de TaishanGa naar voetnoot1 naderen van de andere kant. Ik hoefde de vallei der 〈- fossiele〉 duizendjarige boomen niet door, hoefde niet dagen lang te wachten tot de wind mij de whoepanGa naar voetnoot2 toe zou spelen. Ik wist de weg. rondde de ravijnen, zonder ooit te hoeven nederdalen. sliep in groote reine herbergen □ De bevolking woonde hier in holen. Maar deze holbewoners waren 〈- de〉 lichtwezens vergeleken bij de andere [in] China.Ga naar voetnoot3 -- -- Naar deze kant glooide de Tai Shan zacht en ik volgde een pad alleen moeilijk te bestijgen door de ve[e]le verlokkingen die mij langs de weg wilden weerhouden. Ik dacht vroeger dat de tuinen door de - .. van Tscheng tsouGa naar voetnoot4 aangelegd de hoogste kunst waren | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu ontdekte ik dat de natuur zelf ook in haar luimen de wetten van de tuinbouw volgen kon. De tweede dag van de tiende maand de zesde der 〈- opstij〉 bestijging - begon het weer te veranderen. De rand van de Tai Shan had ik tot voor de vorige zonsondergang ijl en zuiver; zilver alleen door t avondrood getint. 〈- zijn〉 voor mij gezien.Ga naar voetnoot5 Ga naar margenoot+'s Nachts sliep ik in een tempel....... en - sinds vele jaren voor t eerst bij een vrouw. □ Zij die het heiligdom moest hoeden. Ik weet niet goed hoe het gebeurd is - Het ging als overal vroeg onderdak kreeg het moest eerst een uur bij de ... doorbrengen.... wat ik meestal 〈+ reeds〉 in sluimering deed. Ook hier - 〈- De〉 Maar terwijl ik de aandacht verrichtte starend naar de wanstaltige goden - kwam door een deur naast de oppergod. Li binnen, zoo dat ik reeds haar gestalte bewonderen kon. Ik liet mij niet afleiden denkend dat dit wel een beproeving kon zijn, waaraan de reizigers blootgesteld werden. Als ik toegaf zou〈- den〉 〈+ ik〉 misschien uitgewezen worden. en -- 〈- Daarna 〈- trok zij aan het klokke〉 keerde〉 Ik wachtte tot zij het wateruurwerk omkeerde en ging in de zijzaal □ Op een estrade van een halve M. hoog 〈- stond〉 〈- 〈- het〉lagen〉 drie dunne matrassen die het 〈- ov〉 En ook daar vond ik haar. Het was zoo donker dat ik haar bijna niet zag, zij was zoo koel. en glad als een beeld〈+ ,〉 〈- van〉 niet van jade maar van -- □ Zij bracht mij niet in hevige verrukkingen, maar zij gaf mij iets wat ik te voren nooit had ondervonden: ik was geen oogenblik. geen seconde. en geen onderdeel van een seconde, alleen.Ga naar voetnoot6 [open ruimte] Ga naar margenoot+De liefde die ik vroeger had gekend, leek 〈- onder〉 op een het meest [lees: het meest op een] geaccidenteerd 〈- landschap〉 berglan〈- g〉dschap. waar[door] men in snelle vaart door reist, 〈- t〉zachte dalen. duilezingwekkende [lees: duizelingwekkende] toppen ravijnen van de kilste en duisterste eenzaamheid - dat alles in een nacht - De geliefden van het blanke ras 〈- laten〉 brengen elkaar in de hemel der gelukzaligheid, laten elkaar dan los en storten elk voor zich, 〈- voor〉 weer neer in de diepste alledaagschheid. □ Li bracht mij niet in de hoogste hemel - zij was ook maar een lagere priesteres, maar nooit had ik het an[g]stige gevoel van stijgen in een snelle brand en vallen terwijl een ijzingw[ekken]de kou langs ooren en 〈- s〉leden snerpt. dat mij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vroeger eindelijk - behalve mijn lichamelijke ellende geheel van de liefde afkeerig had gemaakt.Ga naar voetnoot7 〈- Daarna〉 Het licht kwam daarna als een zacht 〈- go〉 grijs gordijn voor de wanden van de zaal. Deze 〈- was niet〉 had geen vensters maar dichtbijeenstaande 〈- 〈- z〉peilers [lees: pijlers]〉 zuilen〈+ ronden〉 - dicht en open tegelijk. Li sliep in maar in haar slaap verzuimde zij nog niet haar liefdetaak = 〈- haar〉 mijn hoofd tegen haar schouder, haar adem wiegde het, en evenals de poenkawachterGa naar voetnoot8 ook in slaap zijn waaier doet bewegen - bleef haar hand mij streelen en w - Het werd tijd om de tocht te vervolgen □ Het licht werd nu goudgeel - ik zag de eikenstammen die als breedere zuilen in buitenwacht rondom de tempel stondenGa naar voetnoot9 Plotseling stak de storm weer op. het gouden licht verdween. een stortregen 〈- voegde〉 zich als een derdeGa naar voetnoot10 wering van lood〈- z〉rechte zuilen tusschen die van t woud en de tempelwand in. Li bewoog in haar slaap en omvatte mij vaster. Ga naar margenoot+Ik dacht na, of ik nu niet aan het einddoel was. □ De werken van de ... aan de kust waren voorgoed vernietigd, ik had de ondergang zelf aanschouw〈- t〉d. 〈- anders〉. 〈- De〉 Waarom zou ik in PaningGa naar voetnoot11. de diep gelegen stad. wel het leven vinden zooals ik het leiden moest? □ 〈- Misschien waren Velho en an〉 [open ruimte] g Was het niet hier? Of was Li een van de vele vermommingen van het vijandig lot dat mij steeds weer afhield van de weg die ik volgen moest, ondanks mijzelve, naar het grootere lot dat ik zeker niet had begeerd, waar de eenigste begeerte die mij had bewogen was het enge lot te verlaten? De natuur loste de strijd voor mij op, zooals een 〈- modder〉 soms tijdelijk een ravijn verwischt; drie dagen en nachten hield de regen aan - en werd al dichter zoodatGa naar voetnoot12 binnen de tempelzaal waar onder het lage dak een grijze schemer heerschte alleen rondom de drie lampen een ge[e]le lichtplek was. en een roode voor de houtskoolhaard. - De vierde dag kwam het licht terug, sterker dan voorheen. Van het eikenbosch waren 〈- de helft der stammen ontworteld -〉 hier en daar de boomen neergeslagen het licht viel door een wak van verwoesting over een kruis --- van stammen. 〈- Ik tuurde er doorheen.〉 Ik liep de zaal rond en tuurde of ik door t bosch heen de top weer ontdekken kon - [open ruimte] Ga naar margenoot+Li voelde mijn drang, 〈- sp〉 bleef sprakeloos maar drukte zich tegen mij aan, en toonde dat zij niet alleen priesteres was, van de voorhal der stilte, maar ook een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunstenares 〈- in de〉 bedreven in de wetenschap der duizend liefkoozingen - □ Dit boeide mij een dag. deed mij daarna des te vaster besluiten heen te gaan - de wind loeide - en achter het bosch was een voortdurend gerommel als van een lage donder. maar ik moest gaan Te〈- g〉vergeefs[ch] smeekte Li mij nog een dag een week te blijven - Zij wisselde van gewaden en 〈- sc〉 beschilderde haar gelaat telkens anders, en zoodoende bezat ik de geliefden die allang door de poort van het graf 〈- de〉 in de onderwereld waren afgedaald - nog een maal in de onmiddellijke nabijheid van de Tai-Shan de hoogste top. Diana had haar hooghartige en toch smachtende houding bewaard, haar bruine oogen waren 〈- niet〉 〈+ wel〉 doffer niet anders dan vroeger - haar te zwoele mond was nu toegespitst - haar boezem nog gewelfder - zij had niets van een schim en overtuigde mij van de waarheid die ik toch steeds had betwijfeld dat het leven in de onderwereld uiterlijkGa naar voetnoot13 niet verschilde van de onze - Pilar daarentegen was vager haar ge[e]le kleur was spoedig vaal, en toen ik een ongeduldige beweging maakte sloop zij weenende weg. Het leven op aarde, waar zij gehoor gegeven had aan de wil van [open ruimte] had haar fierheid doen slijten tot een slappe streng - Diana had zich moeten bewaren - 〈- i〉tegen wil en dank. de twintig jaren in het klooster van AlcolaçaGa naar voetnoot14 had〈- den〉 〈- h〉zij op droomen moeten leven, droomen over mij, voor het grootste deel. - Ga naar margenoot+Ik had geen vrees, maar weerde ze zoo spoedig mogelijk af. en verzocht Li weer zich zelve te zijn hetgeen ze deed. Toen was ze zoo tenger zoo .. [open ruimte] als een twijg van een esp. en zoo had ik haar lief, maar zij was niet genoeg. Soms kan een twijg wiegend in de wind voor een azuren lucht, de sneeuwwitte verheven bergtop daar - erachter en hooger - doen vergeten, maar nu de natuur in sombere vervoering in zijn hoogste ... verkeerde, niet. En ik nam afscheid. Zij hulde mij in de warmsteGa naar voetnoot15 die zij vinden kon in de sacristij. en bleef sprakeloos. 〈- tegen〉 tegen een der poortbalken geleund mij nastaren, riep nog een keer = Het bosch was alleen een dunne ring om de tempel geweest. □ 〈- Spoedig〉 na[ar] duizend 〈- st〉 strompel[en]de stappen stond ik op de open helling - Alle plantengroei was opgehouden - □ Drie, vier dwergheesters, enkele grassen - het was voorbij - □ Een steenig pad - de storm daarover - de top van de Tai-Shan in duisternis. De richting zoo steil mogelijk stijgen Ga naar voetnoot16In den middag zag ik een lage roode muur voor mij - Ik bleef staan de muur naderde. Een lavastroom - Tschen[g] tsou moest zijn bedolven terwijl ik in de tempel vertoefde -- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
〈- Maar〉 〈- d〉De hoop dat het hooger gelegen gedeelte gespaard was gebleven deed mij voortgaan 〈- al〉. Ga naar margenoot+Het was een machtige maar rustige eruptie. De lavastroom was vrij smal - een uur uitwijkend vond ik weer de open helling. Rook noch steenen stegen op over den rand - De lavastroom vloeide voort uiterst traag. 〈- Misschien zou〉 De tempel van Li zou op zijn weg liggen verwoest worden, ook daar kon ik nimmer terugkeeren - Als alle schuilplaatsen -- van het Verleden zoo spoorloos werden weggewischt hoe moeiteloos en licht zou het voortgaan zijn, ook over het steilste pad - de steenachtigste bodem. door het bijtendst zoutmeer. de zengendste steppe. □ Nog eenmaal moest ik overnachten - 〈- achte〉 Achter een rotsblok bleef ik wachten op het licht. [open ruimte] Ga naar margenoot+Hijgend 〈- klom ik over〉 steunend. 〈- mijn hart〉 klom ik over de laatste rand en 〈- wi〉 boog [b]mij over om diep in 't dal neer te zien, te ontdekken hoeveel er nog over was van Tsjeng Tschou. □ En 't was of een golf van steen tegen mijn oogen sloeg het gezicht verduisterend. Toen t opklaarde zag ik er was geen dal maar een grijze en roode vlakte flau[w] 〈- ove〉afhellend naar de overkant. Daar bleef de vlakte nog honderd vaam onder de rand. Daar meende ik nog een torentop te zien opsteken en . . te zien drijven
Maar geen gevoel van verlatenheid 〈- en〉maar een ontzettende verlichting. Tscheng Tschou - de stad van het Verleden van de duizend moskeeen duizend pagoden 100 kathedralen 〈- was ver〉 bestond niet meer! [open ruimte] Ga naar margenoot+Terwijl, daar, aan de overzijde.... de godin Ga naar margenoot+[tekening]Ga naar voetnoot17 tempeldak hoofdsteunGa naar voetnoot18 voor de godin samen heerschen over het rijk der Stilte. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CommentaarDat boven dit fragment Hoofdstuk XIII staat, wijst er andermaal op dat Slauerhoff meer aan deel III heeft gewerkt dan uit de overgebleven documenten blijkt. Ook de nauwkeurige datering van Camerons bestijging van de berg, onder aan blz. [1], getuigt hiervan. Het fragment is inpasbaar in het schema uit document B-II, blad [4]. Dit schema vat de inhoud van het fragment als volgt samen: ‘Yang tse weer op naar de Tai Shan. Daar eruptie - statig en kalm stijgt de lava en lost Tsjeng-Chou op - zoodat de Tai Shan een vulkanische koepel wordt.’ De volzin op blz. 4: De werken van de ... aan de kust waren voorgoed vernietigd, ik had de ondergang zelf aanschouwd, zal in het schema dus verband houden met: ‘alle oorlog[s]schepen op Chineesche mijnen schokken en zinken - Steden daarna.’ In het schema volgt nog de notitie: ‘Op de rand blijft alleen over een klein klooster. Daar de Beatitude regel.’ Misschien mogen we hierbij denken aan het eerstgenoemde, kleine klooster uit document D-IV. In verband met deze passages uit document B-II is het onwaarschijnlijk dat in het onderhavige fragment de Tai Shan gesitueerd dient te worden in de kustprovincie Shantung, waar deze berg in werkelijkheid ligt, ver van Tscheng Chou. Het zal hier weer gaan om het begrip ‘heilige berg’, de hoogste top (blz. 5). Ongetwijfeld bevat de tweede zin: Ik hoefde de vallei der 〈- fossiele〉 duizendjarige boomen niet door, hoefde niet dagen lang te wachten tot de wind mij de whoepan toe zou spelen, een herinnering aan Camerons tocht naar Gandhâra. Vergelijk hiermee blad [31] van document C-VII. De whoepan moet het bootje zijn waarmee Cameron het meer oversteekt om Gandhâra te bereiken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blijkens de notitie onder aan blz. 2, Gandara, heeft Slauerhoff misschien nog meer reminiscenties aan die episode willen inlassen. Wellicht is de zin die aan deze notitie voorafgaat, zelf zo'n verwijzing. Bij Rhodocleia immers ‘voelde ik mij voor 't eerst niet alleen blijven, verloor mijn zelf herhaalde malen, met angst wel maar ook met ongekend genot. Als ik wilde kon ik met haar als een dubbelwezen verder leven’ (document C-VII, blad [34]). Ook is mogelijk dat Slauerhoff deze alinea in een latere versie van de Gandhâra-episode wilde plaatsen. Vooral de laatste zin van blz. 2, die extra is aangestreept, zou daarop kunnen wijzen. Het kan ook zijn, ten slotte, dat hij die notitie en die haken heeft aangebracht ná het schrijven van document C-VIII toen hij de tekst van D-VIII nog eens overlas, en wel om aan te geven dat hij de inhoud van de aangestreepte tekst al in C-VIII had gebruikt. Ons vermoeden dat de Gandhâra-episode in haar geheel een plaats is toegedacht in deel III, wordt intussen bevestigd. Het is immers niet aannemelijk dat een herinnering als in de tweede zin van dit fragment is verwoord, zou moeten terugwijzen naar een passage in het voorafgaande romandeel. Die passage moet niet zo erg ver vóór het onderhavige fragment zijn gedacht. Ook in dit document krijgt de plaats Tscheng tsou enige trekken mee van Tseng-tou in Szechwan. In 1932 en 1933 bestudeerde Slauerhoff Géographie universelle, tome IX, Asie des moussons, van J. Sion (zie de inleiding op de B-groep). Daaruit noteerde hij onder meer het een en ander over Tseng-tou, zo over zijn prachtige ligging te midden van bloemen en bloeiende bomen (zie document B-V, blad [12], noot 14, en blad [15], de noten 3 en 4). Het is dan ook waarschijnlijk, dat de opengelaten ruimte in de zin Ik dacht vroeger dat de tuinen door de - .. van Tscheng tsou aangelegd de hoogste kunst waren, ingevuld moet worden met behulp van de vierde notitie op blad [15] van document B-V. Volgens Géographie universelle (blz. 173), en daarmee volgens deze notitie, worden de tuinen in China, uitdrukkelijk ook die van Tscheng-tou, aangelegd ‘volgens de regelen van fong-chouei - die de gunsten van geesten van aarde en hemel verzekeren’. Dit betekent dat fragment D-VIII geschreven moet zijn ná september 1932, toen Slauerhoff aan de bestudering van Géographie universelle begon. Een terminus ante quem is echter niet te geven. Dat de Gandhâra-episode volgens dit document in deel III is ondergebracht, kan betekenen dat het fragment geschreven is vóór juni/juli 1934 (toen de Gandhâra-episode toch maar een plaats kreeg in de ‘Epiloog’), maar het kan ook ná die zomer zijn gebeurd (toen die episode weer uit de ‘Epiloog’ verdwenen was). De blauwe strepen, waarmee een tweetal passages uit het document zijn geschrapt, en de rode strepen, waarmee sommige onderdelen extra naar voren zijn gehaald, zullen wel geplaatst zijn in de periode toen Slauerhoff aan De opstand van Guadalajara werkte. In de kladversies voor die roman heeft hij immers meermalen met die kleuren gewerkt (cf. de commentaar bij document B-VII, blad [18]). De beschrijving van Li's gedaanteverwisselingen bij het liefdesspel - althans in de ogen van Cameron - is weer een aanwijzing voor het samenvallen van Cameron met Camões: hij herkent in Li nu eens Diana, dan weer Pilar (blz. 5), de beide tegenspeelsters van Camões in Het verboden rijk. Deze samenval heeft hier niets van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de depersonalisatie van de marconist uit het Negende Hoofdstuk van die roman. Cameron ervaart nu het verleden van Camões geheel vanzelfsprekend als het zijne. Het persóónlijk verleden vormt voor hem dus geen probleem meer, hoe wij de uitgestrektheid ervan in de tijd ook zouden moeten begrijpen. Wat hem nog vervolgt, is het verleden als historisch-cultureel gegeven. Het woord wordt dan ook met een hoofdletter geschreven: Als alle schuilplaatsen -- van het Verleden zoo spoorloos werden weggewischt (als de tempel van Li), hoe moeiteloos en licht zou het voortgaan zijn (blz. 7). Van dit historisch-culturele aspect van het verleden wordt Cameron vervolgens ook bevrijd, en wel door de vulkanische uitbarsting. Van de top van de Tai Shan ziet hij hoe Tsjeng Tschou wordt vernietigd, de stad van het Verleden, van de duizend moskeeën, duizend pagoden, 100 kathedralen (blz. 8). Cameron/Camões blijft alleen over. Op blz. 9 staan alleen de beginwoorden van de volgende episode: Terwijl, daar, aan de overzijde..., met daaronder: de godin. Waarschijnlijk was het de bedoeling dat dit de laatste episode van de trilogie zou worden. De titel van het fragment: Tempelwachteres en godin wijst in deze richting, vooral wanneer wij blad [4] verso van document B-II ernaast leggen. Men krijgt het vermoeden dat Cameron daar, aan de overzijde, dat is aan de overzijde van het dal met het vernietigde Tsjeng Tschou, een gebouw ontwaart, waarvan hij de torentop (blz. 8) ziet uitsteken als boven een nevel. Het zal de verblijfplaats zijn van de godin (blz. 9), die Camerons laatste tegenspeelster, of beter: helpster, wordt. Gelet op blad [4] verso van document B-II, kan dit het ‘kleine klooster’ zijn, waarin ‘de Beatitude regel’ heerst. Dat we het recht hebben dit blad van document B-II in onze beschouwing te betrekken, bewijst de tekening die bij het onderhavige fragment is gevoegd. Die tekening brengt nauwkeurig in beeld wat verwoord is in de als eerste bedoelde strofe van het gedichtje op blad [4] van document B-II:
Droomen komen op en wenken
Als de tempels op de kust
Van het meer dat nu de mist
Van de bergtop in kan drinken
De tekening laat die bergtop zien. De top heeft enigszins de vorm van de bovenkant van een gezicht. De horizontale strepen die door dat gezicht zijn getrokken, zullen de mist moeten voorstellen waarvan in de strofe sprake is. Vlak onder de top is een tempeldak getekend, in de vorm van een hoofdsteun van een legerstede. Onder de tekening wordt dit tempeldak de hoofdsteun van de godin genoemd. Ook in de strofe is sprake van een tempel, al heeft Slauerhoff bij nader inzien dit woord in het meervoud geplaatst. Daar weer onder is een jonk getekend te midden van enige cirkelende lijnen. Deze lijnen moeten dus het meer aangeven uit de strofe. De lijnen zijn voorts getekend als voortgekomen uit een opiumpijp. Dit verwijst naar het woord droomen: ‘Droomen komen op en wenken’. Welke godin hier is bedoeld, is niet precies na te gaan. Gezien de titel van het fragment zal men mogen denken aan een godin die alles wat de tempelwachteres Li | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor Cameron heeft betekend, in absolute zin vertegenwoordigt. Bovendien moet zij, gelet op de tekening, vereenzelvigd worden met de bergtop. Cameron en zij zullen nu samen heerschen over het rijk der Stilte. De tekening verwijst ook naar twee plaatsen in de ‘Epiloog’. Ten eerste naar de passage waarin beschreven wordt, hoe de opium van een papaverveld, ‘een rood meer’, ‘waar de nevelen trekken, tusschen twee toppen’, door ‘een zwarte slang, die langzaam van het meer wegkronkelt’, naar de vlakte wordt vervoerd. (Verzamelde Werken, VI, blz. 215; cf. document C-VII, blad [25].) Vervolgens naar een passage bijna aan het eind van de roman: ‘Een lage lange bergrug liep terug naar het Land der Sneeuw, de top waartegen ik had opgezien rondde zich op het eind, de zon lag er naast. Het was niet groot en overweldigend, niet meer dan een pijp met den langen steel en het lampje dat er naast gloeit. En de wolken dreven er boven als de rook dien de gelukzalige heeft geademd.’ (Verzamelde Werken, VI, blz. 223; cf. document C-VII, blad [35].) Het beeldmateriaal van bergtop, meer, wolken of mist, en opiumpijp verbindt dus het slot van Het leven op aarde nauw met het voorgenomen slot van deel III. Toch mogen we niet van een herhaling spreken, er is eerder een tegenstellend verband. Op het tweede citaat uit de ‘Epiloog’ volgt onmiddellijk: ‘Ook dat begeerde ik niet meer’, waarmee de gelukzaligheid is bedoeld die door het roken van opium wordt bereikt. Tegenover deze negatieve formulering staan aan het slot van deel III de positieve woorden van het gedichtje. Cameron vindt de echte gelukzaligheid. Een analyse van het gedicht kan dit duidelijk maken.
Starend over het niet -
Droomen 〈- is〉komen op en wenken
Als 〈- een〉de tempels op de kust
Van het meer dat 〈- in een〉 〈+ nu de〉 mist
Van de bergtop in kan drinken
al het leed is weggezonken
Stad en wereld is verwoest.
Vuur en water zijn gebluscht.
Doen is 〈- voortaan〉 onderdaan van denken.
rust
Er zijn drie toegangswegen die naar een interpretatie leiden, en die in elkaars verlengde liggen. Eerst bezien we het gedicht als het eindpunt van het verhaalverloop. Alle woorden behouden daarbij zoveel mogelijk hun letterlijke betekenis. Met het niet uit de ‘titel’ moet dan de toestand bedoeld zijn waarin de wereld rondom Cameron, zo ver hij zien kan, zich bevindt. Starend over dit voorwereldlijk landschap, kan hij zich nu ongehinderd en geheel passief overgeven aan zijn droomen. Het zijn verheven dromen, die voor hem opdoemen als de tempels op de kust | van het meer. Vanwege de lidwoorden de bij ‘tempels’ en het bij ‘meer’ kan de vergelijking die met als begint niet | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15. Facsimile van het onvoltooide gedicht ‘Starend over het niet’ (zie document B-II, blad [4] verso).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden geparafraseerd met: zoals tempels die op de kust van een meer liggen. De betekenis moet zijn: net zoals de tempels daarginds, vlak bij de top van de berg, op de kust liggen van het meer dat van Camerons standplaats af zichtbaar is. Het is het enige meer en het zijn de enige gebouwen die gespaard zijn gebleven, waarschijnlijk omdat zij zo hoog liggen en omdat zij zijn beschermd door de godin. Zij zijn ‘te hoog’ voor vernietiging. Omdat Camerons dromen vergeleken worden met deze reëel aanwezige tempels, wordt hier gesuggereerd dat zijn dromen realiteitskarakter bezitten, het karakter van een ‘hogere’ realiteit. Aan dit karakter wordt meer inhoud gegeven door de toevoeging: (het meer) dat nu de mist | Van de bergtop in kan drinken. De mist van wolken rond de top zakt (gedeeltelijk?) naar beneden en bereikt het meer, vormt een verbinding tussen top en meer, en wel zodanig dat het is alsof het meer die mist in zich opzuigt. Doordat deze regels een deel zijn van de vergelijking die begint met als, geldt ook voor Camerons dromen dat zij zich als het ware voeden met de mist om de bergtop. En dit gebeurt nu. Vroeger was dit dus niet het geval. Door deze impliciete evocatie van een ‘vroeger’ worden we herinnerd aan de bergtop waarop Cameron gedurende zijn verblijf in Tsjong King voortdurend het oog heeft gehouden, maar die hij toen niet bereiken kon: ‘(...) een witte zachte bergtop, soms maanbeglansd, soms door wolken verborgen, soms schijnend door eigen licht. (...) (Ik kon) mijzelf en de bedreigingen vergeten door te staren naar den verren witten top. (...) De maan taande, de wolken dreven weg, zeker door een wakker geworden morgenwind daarginds en onder den top zag ik nu een zachtroode zone. Was het morgenrood of was het een rood meer? Als ik daar leven kon, op dien witten top aan de oevers van dat meer, zou ik veilig zijn en niet verder willen gaan.’ (Verzamelde Werken, VI, blz. 161-163) Op de tempels na vinden we in deze passage alle kernwoorden uit de strofe terug: bergtop, wolken (mist), meer. Datgene waarnaar Cameron steeds heeft verlangd, heeft hij eindelijk bereikt. De geciteerde passage suggereert dat hij nu ‘(zich)zelf en de bedreigingen’ voorgoed vergeten kan. Met het wegvallen van de wereld voelt hij zich niet langer bedreigd, en is zijn ik-gevoel verdwenen. Nergens in het gedicht komt het woord ‘ik’ voor! Cameron verenigt zich met zijn omgeving, de bergtop vloeit als het ware in hem over. En deze ervaring is een realiteit. In de tweede strofe wordt deze suggestie bevestigd: er is geen bedreiging meer, al het leed is weggezonken. De daaropvolgende regel grijpt bovendien terug op het niet uit de titelregel: Stad en wereld is verwoest. Het enkelvoud is wijst er hier op dat stad en wereld als een eenheid moet worden opgevat. De stad Tsjeng Tschou staat voor de gehele wereld, of we dienen onder stad de behuizing van de mensen te verstaan en onder wereld alles wat de mens rondom de stad nog meer heeft doen ontstaan, uit en ten koste van de natuur: alle maaksel van mensenhand is verwoest. In de derde regel, Vuur en water zijn gebluscht, heeft een opmerkelijke contaminatie plaatsgevonden. De algemene betekenis lijkt te zijn: het vuur is ‘gedoofd’, het water is ‘weggevloeid’ of ‘verdampt’. Er staat níet: ‘het vuur is geblust door het water’. Niettemin suggereert het woord gebluscht dat het water heeft ingewerkt op het vuur, zodat dit werd gedoofd. Door de nevenschikking vuur en water wordt echter meteen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het omgekeerde gesuggereerd: het vuur heeft ook het water doen verdampen. Deze overwegingen leiden tot de interpretatie, dat het vuur van de vulkanische uitbarsting, de lava, is geblust, gestold, (mede) door het water van meren en rivieren; en het water in de dalen is tegelijkertijd verdampt. De laatste regel, Doen is onderdaan van denken, grijpt terug naar de eerste van het gedicht, zowel naar de inhoud als door het volle rijm: Droomen komen op en wenken. In de laatste regel wordt dus de gehele situatie waarin Cameron is komen te verkeren, nog eens samengevat. Nu alle leed geleden is, is hij meester van zichzelf geworden; zijn handelen kan nu volledig door zijn geest worden bepaald, is onafhankelijk geworden van de wereld. Hij wordt nog slechts door de godin geïnspireerd. Als we hierbij het rijmwoord van de overigens ongeschreven gebleven volgende strofe mogen betrekken, kunnen we zeggen: Cameron heeft zijn rust gevonden. Deze interpretatie laat echter een paar problemen onopgelost. In de eerste plaats ligt het weergeven van de vernietigde wereld met het niet allerminst voor de hand. Vervolgens lijkt het woord droomen in deze gedachtengang eerder in oppositie te staan tot denken dan dat ze op hetzelfde zouden wijzen. In de derde plaats is het op zijn minst opmerkelijk dat de tempels aan de kust van het meer, en het meer zelf, gespaard zijn gebleven bij de eruptie; in onze interpretatie hebben we dan ook moeten binnensmokkelen dat alleen de meren en rivieren in de dalen zijn verdampt. Trouwens, de verklaring van Vuur en water zijn gebluscht bevredigt toch ook niet helemaal. Al mag, als sluitstuk van het verhaalverloop, de notie van het stollen van de lava en de verdamping van het water meespelen bij het lezen van deze regel, de formulering daarvoor in het gedicht lijkt toch wel gezocht. En ten slotte blijft het woord onderdaan in de laatste regel onverklaard; niet alleen blijft onduidelijk wat de zin is van de verbetering van voortaan tot onderdaan, maar ook de keuze van juist dit woord is opmerkelijk. Lezen we het gedicht opnieuw, dan dient zich een tweede toegangsweg aan. Uit de voorafgaande commentaren is duidelijk geworden dat Slauerhoff zich hogelijk heeft geïnteresseerd voor het boeddhisme. Vanuit deze interesse zijn de titel en de tweede strofe opnieuw interpreteerbaar. In de eerste regel van de tweede strofe, al het leed is weggezonken, staat precies datgene uitgesproken waarom het iedere boeddhist is begonnen. Het uitgangspunt van Boeddha is de opvatting geweest dat het leven uiteindelijk alleen maar leed meebrengt. De enige weg om aan dit eeuwige leed te ontsnappen, is de weg van het inzicht, en wel het inzicht dat niets op deze wereld blijvend, onveranderlijk, dat wil zeggen werkelijk is. Ook, ja vooral, het ik, het ego. Verdieping van dit inzicht door middel van bepaalde disciplines en meditatie, leidt uiteindelijk tot verlossing uit het leed. Kern-Mannoury formuleert deze grondstelling aldus: ‘(...) de Boeddhist streeft naar een geestestoestand, die boven alle waarheid of onwaarheid verheven is, waarin alle onderscheid als schijn is erkend, en tegelijk met dien schijn alle onrust, alle leed is opgeheven.’ (Het Boeddhisme. Overzicht van leer en geschiedenis, blz. 128-129; dit boek heeft deel uitgemaakt van Slauerhoffs boekerij.) De titel van het gedicht bevat de woorden het niet. Zij lijken de weergave te zijn van het begrip nirvana, de toestand waarin de wijze, de ‘arhat’, verkeert wanneer hij de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verlossing heeft bereikt, men zegt wel: verlicht is geworden. In deze betekenis moet misschien al een van de laatste zinsneden van document D-VIII worden gelezen: Maar geen gevoel van verlatenheid, maar een ontzettende verlichting (blz. 8). In ieder geval moet men, volgens deze interpretatie, bij het niet uit de titel juist niet denken aan de vernietigde wereld die zich rondom Cameron uitstrekt, althans niet in de eerste plaats. Veeleer blijkt deze vernietigde wereld het beeld te zijn voor de toestand van verlossing waarin Cameron is geraakt. Zijn (innerlijke) ervaringen hebben van hem iemand gemaakt die doet denken aan de boeddhistische wijze, de ‘arhat’. Dit wordt nader gepreciseerd in de vierde regel van de tweede strofe: Doen is onderdaan van denken. Deze regel kan op twee manieren worden begrepen. In de eerste plaats verwijst hij naar het resultaat van een der disciplines die op de verlossing voorbereiden. Daarbij streeft de boeddhist ernaar iedere handeling bewust uit te voeren, bij voorbeeld de ademhaling: ‘“De monnik”, zo luidt de vaak terugkerende samenvatting der leerstellingen [beter: terugkerende uitspraak], “ademt bewust in, hij ademt bewust uit; wanneer hij lang inademt, dan weet hij: ik adem lang in; wanneer hij lang uitademt, dan weet hij: ik adem lang uit; wanneer hij kort inademt, dan weet hij, dat hij kort inademt; wanneer hij kort uitademt, dan weet hij, dat hij kort uitademt.”’ (B. Jasink, De mystiek van het boeddhisme, blz. 137) Deze bewustheid van al zijn doen en laten behoudt de monnik bij iedere hogere trap van meditatie waarin hij zich achtereenvolgens oefent. Zo heet het aangaande de derde en vierde meditatietrap: ‘En voorts (...), als hij zich van vreugde heeft losgemaakt, is de bedelmonnik indifferent, waakzaam en welbewust, hij voelt welbehagen in zijn lichaam, hij bereikt de derde meditatietrap, waarvan de edelen zeggen: “Hij is indifferent en waakzaam en verkeert in welbehagen”, en in die meditatietrap verblijft hij. ‘(...) ‘En voorts (...), als hij welbehagen heeft losgelaten en smart heeft losgelaten en van te voren opgewektheid en neerslachtigheid zijn verdwenen, bereikt de bedelmonnik de van welbehagen en smart ontdane, volledige indifferentie en waakzaamheid, de vierde meditatietrap, en verblijft daarin.’ (Geciteerd in J. Ensink, Over de verlossende kennis in het Indische denken, blz. 8) Maar niet slechts deze ‘waakzaamheid’ kan in de vierde regel van de tweede strofe bedoeld zijn; we kunnen hierin ook de toestand zèlf beschreven zien, waarin de verloste zich bevindt. Het denken moet dan niet begrepen worden als ‘discursief denken’, en ook niet als ‘bewust gericht denken’, zoals in het citaat van Jasink beschreven wordt, maar als het pure bewustzijn, waaruit ieder bewust handelen is weggevaagd, zowel de handeling van ‘zich iets voor te stellen’, als die van het betrekken van wat dan ook op een (als leeg ervaren) ‘ik’. Hiermee is in overeenstemming dat nergens in het gedicht het woord ik voorkomt. Bovendien wordt nu duidelijk waarom Slauerhoff niet tevreden was met de eerste versie, of aanloop van deze regel, Doen is voortaan [denken]. Voortaan vertegenwoordigt een tijdnotie. De toestand echter waarin Cameron nu verkeert, wordt juist gekenmerkt door een gevoel van tijdloosheid. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit ‘denken’, als puur bewustzijn, dat het laatste woord vormt van de tweede strofe, treffen we ook aan het begin van het gedicht aan, in het woord Droomen. Over de inhoud van die dromen wordt, zeer kenmerkend, niets gezegd, alleen over de wijze waarop zij ontstaan: zij komen op en wenken, en wel op de wijze van de tempels aan het meer. Zoals we hebben gezien, verkrijgen de dromen hiermee de waarde van een hogere realiteit. Het meer is hierbij de representant van Camerons bewustzijn. In dit bewustzijn kan hij nu de mist van de bergtop, het uitvloeien van de godin, ontvangen. Volgens deze interpretatie lijkt de godin begrepen te kunnen worden als de schenkster van het Nirvana, de droom van Cameron. Op het blad met de schets van de berg uit document D-VIII is de top getekend in de vorm van een (boeddha?)hoofd. Hoe kan dit ‘nirvana’ nader worden begrepen? Allereerst moet worden opgemerkt dat in het boeddhisme twee vormen van nirvana worden onderscheiden. ‘De Heilige Schrift onderscheidt twee soorten van Nirwana: het eerste, Nirwana oepadisesa duidt een heilstaat aan, die ook bij het leven kan worden verkregen, het Nirwana niroepadisesa daarentegen kan slechts na den dood worden bereikt. Het is de opheffing van alle lijden door de opheffing der persoonlijkheid. Het Nirwana-begrip heeft zich onder den invloed van het oorspronkelijk niet-Boeddhistische reïncarnatie-dogma omgevormd tot de vernietiging van het leven zonder vrees voor weder-geboorte.’ (Kern-Mannoury, Het Boeddhisme. Overzicht van leer en geschiedenis, blz. 48-49) De leek kent de ene, noch de andere vorm. Dat hij de eerste vorm niet kent, spreekt ook voor de Europeaan vanzelf. Ten aanzien van de tweede vorm is dat misschien anders. Bij zijn sterven bereikt de leek slechts de fase van zijn dood, die evenals de fase van zijn leven tijdelijk, voorbijgaand is, want hij blijft in de greep van de eeuwige veranderlijkheid van het bestaan. Hij blijft onderhevig aan het leed en zal opnieuw worden geboren. Wedergeboorte veronderstelt niet dat het ‘ik’ uit het vorige leven wordt gecontinueerd. Ook het ‘ik’ is immers niet-werkelijk. Wedergeboorte is alleen een blijk van de wet van de causaliteit, die zich in de voortdurende verandering der voorbijgaande dingen openbaart, het Karma. De ervaring die in het gedicht tot uitdrukking komt, doet vermoeden dat hier sprake is van de eerstgenoemde vorm van nirvana. Aan het eind van de trilogie heeft Cameron de staat van ‘arhat’ bereikt. Of de trilogie slechts één leven van Cameron beschrijft, dan wel twee, valt niet met zekerheid uit te maken. We hebben reeds eerder opgemerkt dat Slauerhoff aanvankelijk geneigd was Cameron twee levens te laten doormaken. Aanvankelijk had hij immers in de ‘Epiloog’ van Het leven op aarde de Gandhâra-episode ingelast, een episode die met het proces van wedergeboorte aanving. Vervolgens heeft hij deze episode daar geschrapt en haar bewaard voor het derde deel. Hoe zij in dat laatste deel zou zijn verwerkt, is niet bekend. Het is heel goed mogelijk dat het aspect van wedergeboorte als niet bruikbaar zou zijn weggelaten. Een nadere precisering van het begrip ‘nirvana’ is overigens moeilijk te geven. Per definitie onttrekt het zich aan de kennis van de leek. Slechts wie het heeft ervaren, heeft er weet van. Maar deze ervaring is niet overdraagbaar. De enige manier om er kennis van te krijgen, is zich te begeven op de weg ernaar toe. (Cf. Frits Staal, Exploring mysticism. A methodological essay.) Dat dit begrip en al wat er in boeddhistisch opzicht mee annex is, voor Slauerhoff steeds van belang is geweest, blijkt niet alleen uit | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn romans, maar ook uit zijn gedichten. Zonder volledigheid te pretenderen, kan men in zijn Verzamelde gedichten wijzen op ‘Het boegbeeld: de ziel’ (zesde druk, blz. 45), ‘Verschijning’ (blz. 47), ‘De pelgrim’ (blz. 182), ‘Ode’ (blz. 271), ‘Captain Miguel’ (blz. 312), ‘Uiterste kust’ (blz. 338), ‘Wedergeboorte’ (blz. 743), ‘Samenval’ (blz. 754) en ‘Van voren af aan’ (blz. 876). Daarom volgen hier nog enige passages over dit onderwerp uit het boek van Alexandra David, Le modernisme bouddhiste et le Bouddhisme du Bouddha (1911). Of Slauerhoff dit boek heeft gelezen, is niet bekend. Vestdijk heeft het wel gekend en het warm aanbevolen aan Theun de Vries (Brieven uit de oorlogsjaren aan Theun de Vries, blz. 101). ‘L'étymologie du mot Nirvâna nous donne le sens d'extinction ou plus exactement celui de souffler une lumière pour l'éteindre.’ (blz. 201) Op de vraag, wat nu eigenlijk het nirvana is, antwoordt een discipel van Boeddha: ‘L'anéantissement du désir, l'anéantissement de la haine, l'anéantissement de l'égarement, voilà, ô ami, ce qu'on appelle le Nirvâna.’ (blz. 202) ‘Ce n'est pas la mort qui “souffle sur la flamme” de la vie personnelle. Elle ne le peut. Cette tâche appartient à l'homme. Lui seul est apte à “souffler sur sa flamme” à l'éteindre dans le Nirvâna. Cette doctrine rigoureusement orthodoxe est professée par les plus éclairés des Bouddhistes contemporains.’ (blz. 205) Over de weg die naar de verlichting voert: ‘Il s'agit, ici, non point de l'inaction corporelle, à la façon de certains ascètes hindous, que le Bouddhisme réprouve, mais du détachement d'esprit provenant de la connaissance de la non-valeur en soi, de toutes les choses impermanentes, de la compréhension du caractère conventionnel et relatif de la morale, (...), de l'inutilité du culte, des sacrifices et de tous les exercices religieux.’ (blz. 202-203) ‘C'est bien dans un “au-delà” que nous devons chercher le Nirvâna, mais cet “au-delà” n'est point comme nous sommes portés à le croire, l'au-delà de la mort. Il est proche de nous, nous le côtoyons à chaque minute; c'est l'au-delà d'une conception fausse, d'un aveuglement qui étend un voile opaque entre l'existence universelle et notre vision rétrécie aux limites d'une forme et d'un nom que chaque minute modifie et que nous croyons notre “Moi”.’ (blz. 204) ‘Le Nirvâna n'est pas la mort, mais un état de non-existence, d'absolue délivrance de la vie et de la mort.’ (blz. 212) De etymologie van het woord ‘nirvana’: het uitblazen van de vlam van een kaars, zou als achtergrondinformatie kunnen dienen bij de derde regel van de tweede strofe: Vuur en water zijn gebluscht. Deze vlam-symboliek komt ook voor in een vaak geciteerde boeddhistische tekst, die handelt over het lijden: ‘Evenals, monniken, door middel van olie en pit een olielamp zou branden, en een mens daar niet van tijd tot tijd olie bijvulde en de pit vernieuwde, deze olielamp, aangezien de eerste brandstof opraakt en geen nieuwe meer erbij gedaan wordt, bij gebrek aan brandstof zou uitgaan, aldus, monniken, zal in hem, die in de dingen dezer wereld, welke slechts kluisters zijn, niets dan kwaad ziet, de begeerte onderdrukt worden. Uit de onderdrukking der begeerte volgt onderdrukking van het verlangen naar bestaan (...). En dit leidt tot de onderdrukking van deze ganse massa lijden.’ (Geciteerd in: B. Jasink, De mystiek van het boeddhisme, blz. 74.) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aldus kan het vuur, of de vlam, worden opgevat als het symbool voor de schijnbare continuïteit van het leven. Water heeft in de boeddhistische teksten geen vergelijkbare betekeniswaarde. Het woord moet dus een ‘toevoeging’ zijn van Slauerhoff. Bij onze eerste interpretatie van deze strofe hebben we al gewezen op de eigenaardige constructie van deze regel. Water is met vuur nevenschikkend verbonden. De betekenissen van deze woorden kunnen niet ver uiteenlopen, omdat beide betrokken zijn op het voltooid deelwoord gebluscht. Dit doet vermoeden dat water, juist door de boeddhistische betekenis van vuur, de betekenis moet hebben van ‘panta rhei’, ‘alles stroomt’. ‘Water’ is dan het symbool voor de steeds veranderende stroom van het leven. Slauerhoff kan op deze betekenis van water zijn gekomen door zijn lectuur van Het Boeddhisme. Overzicht van leer en geschiedenis, naar prof. Kern's Manual of Buddhism en onder diens toezicht bewerkt door G. Mannoury. Het boek wordt vermeld in de inventaris die van zijn bibliotheek is opgemaakt door een employée van het Haags Gemeentearchief (cf. de Inleiding). In het Nederlands Letterkundig Museum, waarin de boekerij is ondergebracht, ontbreekt het echter. Deze studie eindigt met een vergelijking tussen het boeddhisme en de westerse godsdiensten en filosofie, vooral de Griekse filosofie: ‘(...) evenals het heraklitische “panta rei, oedèn menei” (alles vloeit, niets blijft) den grondtoon van de Grieksche dialektiek uitdrukt, is de formule “sarvam anityam” (niets is bestendig) als de philosofische samenvatting van het Boeddhisme te beschouwen.’ (blz. 129) Slauerhoff zou dan dus het boeddhistische ‘sarvam anityam’, via het Griekse ‘panta rhei’, hebben weergegeven met water. De stroom van Camerons levensgang heeft ertoe geleid dat hem het nirvana ten deel is gevallen. Hij is gaan inzien dat de continuïteit van zijn leven, en van zijn ‘ik’ (men denke aan zijn verhouding tot Camões, zowel in deel I als in deel III!), slechts schijn is. Hij heeft de vlam ‘uitgeblazen’, het ‘vuur’ is in zijn levensstroom ten slotte ‘gedoofd’, ‘geblust’. Maar ook het omgekeerde is geldig. Op het moment zelf van dit inzicht beleeft hij het nirvana; daarmee heeft ook de stroom van het leven voor hem opgehouden te bestaan. Uit het bovenstaande mag duidelijk zijn geworden, dat vooral de tweede strofe door boeddhistisch gedachtengoed is geïnspireerd. De eerste strofe is dat vrijwel niet. Wat wij daarover hebben gezegd, is eigenlijk afgeleid uit de tweede strofe en berust niet op typisch boeddhistische beeldvorming. Om deze strofe op evenwaardige wijze te kunnen behandelen als de tweede, moeten we naar een andere inspiratiebron omzien. Onze derde toegangsweg naar het gedicht loopt over het oude Chinese wijsheids- en orakelboek I Tjing. Het Boek der Veranderingen. Slauerhoff heeft dit boek goed gekend. Albert Helman bericht hierover: ‘Toen Slauerhoff de allereerste keer in mijn woning kwam en in de toen nog rijk voorziene bibliotheek snuffelde, met een onverschillig en ietwat laatdunkend gebaar heel belangrijke boekwerken weer wegschoof, klaarde hij plotseling op, en begon te stralen. “Je hebt hier nog meer chinezen staan dan ik ken! Die ga ik allemaal lezen.” Het waren zowat de enige boeken die meegenomen werden op onze tocht naar het onbekende. Speciaal de “I-ging”, dat raadselachtige boek van getallenmagie en symbolische cosmologie was daarbij, en zou nog menig gesprekthema opleveren in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tijden dat wij geheel op elkander aangewezen waren. (‘Herinneringen aan Slauerhoff’, De Boekenkrant 1940/1941, blz. 2; ook in: Ik had het leven me anders voorgesteld. J. Slauerhoff in vraaggesprekken en herinneringen, blz. 143) Het is dan ook begrijpelijk dat Helman, in zijn artikel ‘Bij Slauerhoffs proza’, de inleiding tot de prozadelen uit de Verzamelde Werken (deel IV, blz. VIII), zich verwonderd afvraagt: ‘Wat blijkt er in zijn werk van het feit, dat tijdens het schrijven van Het Leven op Aarde de “I-ging”, juist dìt ondoorgrondelijke tooverboek met zijn cryptische uitspraken over Yin en Yang, tot zijn dagelijksche lectuur behoorde?’ Waarschijnlijk is de I Tjing ongeveer 1000 jaar vóór Christus ontstaan. ‘(...) tot op de huidige dag houden de grootste geleerden van China er zich mee bezig. (...) Het is dan ook geen wonder, dat de beide takken van de Chinese philosophie, het Confucianisme en het Tauïsme, hier hun gemeenschappelijke wortels hebben.’ (I Tjing, naar de editie van Richard Wilhelm, 1980, blz. XXXVI) ‘Veel belangrijker nog dan het gebruik van het Boek der Veranderingen als orakelboek is echter het gebruik ervan als wijsheidsboek geworden. Lau-tse kende dit boek en sommige van zijn diepste aphorismen werden erdoor geïnspireerd. Zijn hele gedachtenwereld is zelfs doordrongen van de denkbeelden van dit boek. Confucius kende het Boek der Veranderingen en wijdde er zijn aandacht aan. Waarschijnlijk schreef hij enkele van zijn verklaringen erover op, terwijl hij andere mondeling doorgaf aan zijn leerlingen. Deze door Confucius uitgegeven en van commentaren voorziene versie van het Boek der Veranderingen is het, die tot in onze tijd bewaard is gebleven.’ (o.c., blz. XL-XLI) Van de twee door Wilhelm genoemde filosofen heeft Lao-tse de meeste indruk op Slauerhoff gemaakt. In zijn bibliotheek bevinden zich twee uitgaven van Tao-te-king, de ene van F. Fiedler, de andere van Alexander Ular. Van Confucius treffen we er niets aan. De leer van Lao-tse, het taoïsme, doet in veel opzichten sterk aan het boeddhisme denken zoals dat in China vorm heeft gekregen. Deze twee filosofieën zijn in China nauw verstrengeld geraakt. Telkens zien we in de door Slauerhoff geraadpleegde werken dat hierop de nadruk wordt gelegd. Zo wijst Ernst Grosse, in Die ostasiatische Tuschmalerei (1923, blz. 9-11) op de grote overeenkomst tussen Lao-tse en het Zen-boeddhisme, dat in China is ontwikkeld en toen naar Japan is overgebracht. En in de toelichting op zijn editie van de Chinese roman Der Traum der roten Kammer schrijft Frans Kuhn (blz. 786-787): ‘Taoismus ist in kurzen Worten gesagt eine Art Seelenhygiene. Fühlen und Trachten verzehrt Seelensubstanz. Der Weise enthält sich des Fühlens und Trachtens, er übt Inaktivität, chinesisch wu weh (...). [Cf. de commentaar bij document B-VII.] Vom buddhistisch-taoistischen Standpunkt hieße die Antwort etwa: (der Roman) ist die Geschichte von der stufenweisen Erweckung, Läuterung und endlichen Verklärung einer ursprünglich im Dreck und Schlamm weltlichen Trachtens versunkenen Seele.’ Beide passages zijn door Slauerhoff in de kantlijn aangestreept. Ook Richard Wilhelm stelt telkens weer het boeddhisme op één lijn met de leer van Lao-tse. Alleen Alexander Ular beklemtoont de eigen aard van Lao-tse's filosofie: de enige wijsgeer die met Lao-tse te vergelijken zou zijn, is volgens hem... Nietzsche (Die Bahn und der Rechte Weg des Lao-Tse, blz. 103-105). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In zijn Chinesische Lebensweisheit (1922) karakteriseert Richard Wilhelm het Chinese denken vanuit de Tao-te-king en de I Tjing: ‘Das Nichtsmachen der chinesischen Lebensweisheit ist jedoch keineswegs bloße Untätigkeit, die den Dingen ihren Gang läßt, ohne sich weiter darum zu kümmern. Vielmehr handelt es sich gerade darum, die Grundlagen zu gewinnen für ein richtiges, von Erfolg begleitetes Handeln. Dazu ist es nötig, daß man das schicksalmäßige Geschehen erfaßt und sein Handeln dem Schicksal anpaßt, ja, soweit es möglich ist, durch sein Handeln sein Schicksal selbst gestaltet. Für dieses Wirken ist es aber unbedingt notwendig, das Schicksal in seiner Entwicklung zu kennen.’ (blz. 87) ‘Hier ist ein wesentlicher Unterschied zwischen Buddhismus und Taoismus einerseits und Konfuzianismus andrerseits zu konstatieren. Der Buddhismus verzweifelt schlechthin und wirft die Welt weg, um sich loszulösen von allem irdischen Geschehen. Der Taoismus versucht mit Hilfe der okkulten Kräfte des eignen Innern sich selbst ein Himmelreich, eine Insel der Seligen zu schaffen und läßt nun die Welt gehen, wie sie gehen will, wenn nur er das ewige Leben findet. Der Konfuzianer jedoch will sein Wesen wahren auch unter Verzicht auf das Glück.’ (blz. 102-103) ‘(Die chinesische Weisheit) kennt den Fortschritt, die Entwicklung. Aber sie hat es nicht entfaltet als absolutes Prinzip des Weltgeschehens, sondern nur als ein Prinzip, das beschlossen ist unter den polaren Kreislauf der Wiederkehr. Ihre Entwicklung ist wie die Entwicklung der vegetativen Natur im Kreislauf des Jahrs. Es gibt kein Vorwärts über eine bestimmte Grenze hinaus, sondern von dem äußersten Punkte setzt die Gegenbewegung wieder ein, die den Pendelschlag des Geschehens rückwärts führt. (...) Aber letzten Endes ist (die chinesische Geschichte) nur ein Wechsel zwischen Frühling und Herbst, Aufstieg und Niedergang immer neuer Reiche nach den alten Gesetzen des Geschehens.’ (blz. 106-107) Voor zijn karakteristiek van de I Ging (I Tjing) gaat Wilhelm in deze zelfde studie uit van het begrip Tao (letterlijk: weg), dat hij vertaalt met ‘Sinn’. Hij zegt dan: ‘Für die chinesische Auffassung ist es nun sehr wichtig, verständlich zu machen, wie der Sinn sozusagen in Bewegung kommt, wie es möglich wird, daß das in sich ruhende, dauernde Gesetz die unmerklichen Übergänge hervorbringt, auf denen das Geschehen beruht. Denn der Sinn ist eben nichts außerhalb der Natur Befindliches, das zu ihrer Summe etwas hinzufügte, sondern er ist in der Bewegung selbst zu erfassen. (...) Die wesentliche Einheit ist der Sinn. In diesem Sinn ist nun eine polare Zweiheit enthalten, und zwar so, daß diese Zweiheit aus einem Ursprünglichen und einem Abgeleiteten besteht. ‘(...) Durch Übergang der Möglichkeit in die Wirklichkeit, durch einfache Setzung, ist diese Zweiheit gleichzeitig gegeben. Das naturgegebene Bild, von dem dieses polare Gegensatzpaar seine Bezeichnung erhalten hat, ist Licht und Schatten. Indem die Südseite eines Berges vom Sonnenlicht getroffen und hell wird, wird die Nordseite mit Notwendigkeit in den Schatten gerückt und dunkel sein. Eine analoge Erfahrung ergibt sich, wenn man an den Ufern eines Flusses steht: Blickt man von Norden aus auf den mittäglich erleuchteten Fluß, so erscheint er licht; blickt man von Süden aus darauf, so erscheint er dunkel. Das Helle, Lichte heißt auf Chinesisch Yang, das Dunkle, Schattige heißt Yin. Yin und Yang sind also die polaren Gegensätze, die in der | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Einheit gegeben sind, sobald aus der bloßen Möglichkeit (Chinesisch: Wu Gi) die Wirklichkeit (Chinesisch: Tai Gi) wird. Aber nicht nur gleichzeitig sind diese Pole gegeben, sondern in jedem ist keimhaft der andere mit enthalten, wie sich schon aus der primären Anschauung ergibt, daß dieselbe Seite, die südliche, die mit Beziehung auf das angeschaute Gebirge als licht, Yang, bezeichnet werden muß, mit Beziehung auf einen etwa vor dem Gebirge vorüberfließenden Fluß dunkel, Yin, ist. (...) ‘(...) ‘Tai Gi heißt vielmehr ursprünglich der große Firstbalken des Hauses und wurde dargestellt einfach durch einen Querstrich. Dieser ungeteilte Querstrich ist zugleich das Symbol des Yang-Poles. Dieser Pol bezeichnet eine Kraft, die in der Zeit wirkt als etwas Dauerndes, als reine Aktualität. Er ist ferner das Lichte, das Starke, das Feste, das Positive, das Männliche, der Gehalt. Als kosmisches Prinzip ist er das Schöpferische. ‘Aber durch die Verwirklichung dieses ungeteilten Poles wird nun gleichzeitig eine Teilung gesetzt. Einerlei wie man diesen Strich in den räumlichen Dimensionen legt, stets ist mit der Grenze ein Begrenztes gegeben, mit der Einheit eine Zweiheit, sei es die Zweiheit vorn-hinten, oder oben-unten oder rechts-links. Diese Zweiheit ist das Abgeleitete, das aber doch zugleich mit der Einheit gesetzt ist. Dieser Pol wird symbolisch dargestellt durch eine gebrochene Linie, das Symbol des Yin-Poles. (blz. 71-73) In zijn editie van I Tjing. Het Boek der Veranderingen bespreekt Wilhelm, hoe uit deze ‘grondlijnen’ de tekens zijn afgeleid waarvan in het wijsheidsboek voortdurend sprake is. ‘Reeds zeer vroeg schijnt men behoefte gevoeld te hebben aan een grotere differentiëring, en uit de enkelvoudige lijnen ontstonden door verdubbeling meerdere combinaties , , , , waaraan dan nog een derde lijnelement werd toegevoegd, waardoor de zogenaamde acht tekens of trigrammen ontstonden. Deze acht trigrammen werden beschouwd als beelden van al wat in de hemel en op aarde gebeurt. Men ging daarbij uk van de voorstelling, dat deze beelden voortdurend in elkaar overgaan, evenals in de wereld een voortdurende overgang van het ene verschijnsel in het andere plaats vindt. Dit vormt de grondidee van het Boek der Veranderingen. De acht trigrammen zijn symbolen voor elkaar afwisselende overgangstoestanden, beelden, die aan voortdurende verandering onderhevig zijn. Het oog was niet gericht op de dingen in hun zijn - zoals dat in het Westen hoofdzakelijk het geval was - maar op de beweging der dingen in hun verandering. De acht trigrammen zijn dus geen afbeeldingen der dingen, maar afbeeldingen van hun bewegingstendensen.’ (blz. XXXVII-XXXVIII)Deze acht trigrammen, of oertekens, zijn: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste twee zijn de eigenlijke oertekens, de zes andere zijn de afgeleide oertekens. Wat het gedicht betreft, herkennen we hier de woorden berg en meer uit de eerste strofe, en vuur en water uit de tweede. Deze trigrammen werden, om een grotere differentiatie te verkrijgen, uitgebreid tot hexagrammen, en wel door elk trigram te verdubbelen, dan wel door de trigrammen met elkaar te combineren. Hierdoor ontstonden vierenzestig tekens, de vierenzestig hexagrammen van het Boek der Veranderingen. Deze hexagrammen kregen volgens drie principes hun betekenis. In de eerste plaats doordat ze beschouwd werden als samengesteld uit een onderste trigram en een bovenste. Vervolgens omdat - alweer van onder af gerekend - de tweede, derde en vierde lijn samen opnieuw als trigram werden beschouwd, en evenzo de derde, vierde en vijfde lijn; dit zijn de zogeheten kern-trigrammen. Ten slotte omdat iedere lijn, de doorlopende zowel als de gebroken lijnen, zelf ook in beginsel als veranderlijk kan worden opgevat. Een gebroken lijn kan ‘veranderen’ in een doorlopende, een doorlopende in een gebroken lijn. Is dat het geval, dan ontstaat vanzelf een nieuw hexagram, dat aangeeft in welke richting het oorspronkelijke hexagram geneigd is zich te wijzigen. Aangezien ieder trigram zijn eigen verzameling van betekeniswaarden bezit, evenals de structuur van de hexagrammen - de onderlinge relatie tussen de hele en de gebroken lijnen -, kan uit ieder hexagram worden afgelezen, in welke richting het zin-complex van het teken zich ontwikkelt. ‘De acht trigrammen zijn beelden, niet zozeer van voorwerpen als van veranderingstoestanden. Daarmee is de opvatting verbonden, die zowel in de leer van Lau-tse als in die van Confucius tot uiting komt: dat alles wat in de zichtbare wereld geschiedt het uitvloeisel is van een “beeld”, een idee in de onzichtbare wereld. In zoverre is al het aardse gebeuren als het ware slechts een afspiegeling van een bovenzinnelijk gebeuren, die zich wat de tijd betreft ook later afspeelt dan dat bovenzinnelijke gebeuren. De heiligen en wijzen, die met deze hogere sferen in contact staan, hebben door hun intuïtie directe toegang tot deze ideeën, en zijn daardoor in staat in de wereldgebeurtenissen beslissend in te grijpen. De mens is verbonden met de hemel, de bovenzinnelijke wereld der ideeën, en met de aarde, de materieel zichtbare wereld, en vormt daarmee een drieëenheid der oermachten. (...) Het Boek der Veranderingen toont de beelden van het gebeuren en daarmee het worden der toestanden in statu nascendi. Doordat men nu met behulp van het Boek de kiemen onderkent, leert men de toekomst vooruit te zien, evenals men het verleden leert begrijpen. De bedoeling | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van deze beelden, waarop de hexagrammen gebaseerd zijn, is juist: in de door hen aangeduide situaties het voorbeeld te geven, hoe men in overeenstemming met de tijd dient te handelen.’ (blz. XLII) Op grond van deze inzichten raadpleegden de Chinezen de I Tjing dikwijls als orakelboek, niet echter om te ontdekken wat in de toekomst onvermijdelijk stond te gebeuren, maar om te ontdekken wat in een gegeven situatie zinvol verborgen lag en hoe men zou dienen te handelen in overeenstemming met de zin der veranderingen. Om deze reden werd de I Tjing vooral gezien als een wijsheidsboek. Het is dan ook mogelijk het boek niet alleen te bestuderen om wat het te zeggen heeft over wat men de syntagmatische verbanden in het wereldgebeuren zou kunnen noemen; Wilhelm spreekt hier van de ‘Binnenwereldlijke Rangorde’. Men kan zich ook deze Binnenwereldlijke Rangorde ‘als transparant voorstellen, waarbij de Voorwereldlijke Rangorde doorschemert’ (blz. 187). Met andere woorden, men kan het boek ook bestuderen met het oog op wat men de paradigmatische verbanden in de ontwikkelingen zou kunnen noemen. Om nu terug te keren tot Slauerhoff, of liever: tot Cameron. Het is duidelijk dat in de eerste strofe het eindpunt van Camerons ontwikkelingsgang wordt beschreven. Om die reden moeten we letten op wat de I Tjing te zeggen heeft in termen van de Buitenwereldlijke Rangorde. Dit betekent dat we onze gegevens in de eerste plaats moeten vinden in de beschrijvingen van de trigrammen, de oertekens, en niet in de hexagrammen, die immers bij uitstek de predispositie tot verandering symboliseren. We kunnen de hexagrammen alleen raadplegen voor zover in het gedicht formuleringen voorkomen die wijzen op een combinatie van trigrammen. Zo vergen de woorden meer en berg de bestudering van de overeenkomstige trigrammen, maar de tempels op de kust van het meer die van een hexagram. Zo'n hexagram levert echter alleen materiaal voor zover het boek er een algemene karakteristiek van geeft, dat wil zeggen in de onderafdelingen ‘volgorde’ der lijnen, het ‘beeld’ van het hexagram en het algemene ‘oordeel’. En dan nog wordt die karakteristiek voor een groot deel gegeven in termen die veranderingstendenties aanduiden. Als wij deze soms toch citeren, is dat omdat ze niet zijn weg te laten zonder de tekst geweld aan te doen. De behandeling van de afzonderlijke lijnen van de hexagrammen moeten we geheel buiten beschouwing laten; die is uitsluitend op veranderingstendenties gericht. De karakteristieken die in de I Tjing worden gegeven, zijn niet gemakkelijk te lezen. Ze staan vol met formuleringen die voor een Europeaan niet of nauwelijks te volgen zijn. Zo luidt ‘het oordeel’ over het hexagram Li, het Vuur (bestaande uit twee trigrammen Li): ‘Het Zich-Hechtende. Bevorderlijk is standvastigheid. Die brengt succes. Zorg voor de koe brengt heil.’ Op deze wijze worden talloze verbanden gelegd, met dieren, planten, seizoenen en allerlei handelingen. Deze verbanden zijn ons over het algemeen vreemd, ondanks de commentaar daarbij van Richard Wilhelm. Ze zijn bovendien voor velerlei uitleg vatbaar, ook voor de Chinees. Wat Slauerhoff hiervan begrepen heeft, is niet na te gaan. We zullen ons daarom beperken tot die zinsneden uit de I Tjing zelf en uit de commentaar van Wilhelm, die ons wèl begrijpelijk voorkomen, in de veronderstelling dat ook Slauerhoff ze zo heeft begrepen. We erkennen hiermee dat onze interpretatie in hoge mate speculatief blijft. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Behalve uit de I Tjing zullen we ook nog citeren uit twee andere werken. Het eerste is Das Geheimnis der goldenen Blüte. Ein chinesisches Lebensbuch, übersetzt und erläutert von Richard Wilhelm, mit einem europäischen Kommentar von C.G. Jung (1929). Het is mogelijk dat Slauerhoff hiervan kennis heeft genomen. Met het andere werk is dat zeker niet het geval: Richard Wilhelm, Lectures on the I Ching. Constancy and change, translated from the German by Irene Eber (1979). Het is de vertaling van diens Wandlung und Dauer (1956). De reden dat wij ook hieruit citeren is dat Slauerhoff ongetwijfeld meer over dit onderwerp heeft gelezen dan alleen de I Tjing, maar dat wij niet weten welke boeken of artikelen dat zijn. De betekeniswaarden van de trigrammen en hexagrammen is volgens dergelijke commentaren uitgebreider en genuanceerder dan door ons alleen uit de I Tjing-editie van Wilhelm valt op te maken. Willen wij aangeven welke betekenismogelijkheden in de tekens verscholen liggen, dan moeten wij dus meer citeren dan alleen het Boek der Veranderingen. Vanzelf zal blijken aan welk werk wij het citaat ontlenen, want onze bronnen zijn respectievelijk in het Nederlands, Duits en Engels geschreven. We behandelen de relevante tekens in de volgorde waarin zij in de eerste strofe voorkomen. Allereerst meer. Het trigram van die naam is ☱, Twéi, het Blijmoedige, met de eigenschap ‘vrolijk’. Het overeenkomstige lichaamsdeel is ‘de mond’ (blz. 189), wat overeenstemt met de strofe: ‘het meer dat nu de mist | Van de bergtop in kan drinken’. In de Buitenwereldlijke Rangorde vormt dit teken een paar met Ken, het Stilhouden, de berg (blz. 184), wat we eveneens in de strofe aantreffen. Het trigram Twéi symboliseert bovendien ‘Dünste’ en ‘ein Abschlußzustand, und zwar der Yinseite, daher dem Herbst zugeordnet’ (blz. 108). Ook in de strofe is het meer met nevels, mist, in verband gebracht; door middel van die mist is het meer daar met zijn tegenpool de berg verbonden. De notie van afsluiting is in de strofe aanwezig, omdat het meer daar de bewustzijnstoestand verbeeldt, die Cameron uiteindelijk heeft bereikt. Wij hebben deze toestand als Nirvana geïnterpreteerd. Dit vinden we in de volgende toelichting terug, die uitgaat van het betekenisaspect herfst: ‘Autumn is joyous; it is the time of harvest, the time when the fruit of the field is brought home. But autumn, notwithstanding its joyousness, is also the time of judgment. Autumn is the beginning of death. Hence, concealed in this final, gilding joyousness is a certain severity; still hidden, but deep within already present. The symbol of Tui [Twéi] in nature is the lake - not the lake as water, but the lake as shining, mirroring phenomenon, such as the lake at the foot of the mountain (...). Tui [Twéi] can also be vapors that rise from the lake and spread over the earth: non-mobile water, misty water, the lake, or the swamp. In other words, all those aspects of water that differ essentially from K'an, the symbol of active water. Tui is the resting, or reposing aspect of atmospheric water.’ (blz. 11-12) Deze toelichting verheldert de keuze van het beeldmateriaal uit het gedicht. De toestand van Nirvana betekent voor Cameron een toenadering tot verlossing uit het leven. Zijn bewustzijn weerspiegelt het tijdloze. Afgaande op bovenstaand citaat is de mist die de bergtop omkringt, afkomstig van het meer, en wordt nu door het meer zelf weer teruggenomen. Met andere woorden: zijn eigen, verkeerde opvattingen omtrent ‘ik’ en leven verhinderden Cameron tot nu toe de ware, onveranderlijke werkelijkheid te zien, maar nu hij tot inzicht is gekomen, kan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij dit alles ‘terugnemen’. Hij is niet langer ‘water’, maar ‘meer’, geen actie, maar ‘rust’. Hiermee wordt tevens de schijnbare tegenspraak in het gedicht opgeheven, dat enerzijds zo positief spreekt van (het water van) het meer, maar in de tweede strofe zegt dat het water is ‘gebluscht’. In feite hebben we hier met twee verschillende noties te doen. ‘Gebluscht’ betekent daarbij dus niet ‘verdampt’, maar ‘tot rust gekomen’. Verderop zal het ‘water’ uit de tweede strofe nog ter sprake komen. Het volgende trigram dat in aanmerking komt, is de berg: ☶, Ken, het Stilhouden, met de eigenschap ‘rustend’. ‘Het Stilhouden betekent stilstaan’, het overeenkomstige lichaamsdeel is de hand: ‘de hand houdt vast’ (blz. 189). Paradigmatisch vormt het een paar met Twéi, het meer (blz. 184). Het is ‘das Bild der Meditation, die durch Stillehalten des Äußeren die Lebendigkeit der Verinnerlichung bewirkt. Daher ist Gen [Ken] der Ort, wo Tod und Leben sich berühren, wo das Stirb und Werde sich vollzieht.’ (blz. 108) We hebben naar aanleiding van het voorgaande trigram gezien, hoe Cameron juist deze hogere inzichten deelachtig is geworden. Het is vooral het onderhavige trigram dat ons de betekenis van de godin aan het eind van de trilogie wat duidelijker maakt. In de tekening van de berg, op het laatste blad van document D-VIII, wordt zij kennelijk met de bergtop geïdentificeerd. Zij zal het dus zijn die Cameron aan het eind van de roman het inzicht in ‘Tod und Leben’, in ‘Stirb und Werde’ verschaft. Dat dit intussen niet hoeft te betekenen dat Cameron komt te sterven, maakt de volgende toelichting op het trigram duidelijk: ‘(...) in China the mountain exists within a completely different conceptual context than in Europe. In China the mountain is seen as part of the surrounding world; as part of the forests, which grow on it; as part of the plants it permits to sprout; as part of the animals that reproduce upon it, and as part of the clouds, which are dispatched to supply the country with the necessary moisture. The mountain is considered as a center of life. And this is precisely the idea at the basis of Ken, Keeping Still. In this trigram the Heavenly is concentrated on earth, as it were - below the terrestrial and above the celestial - and therefore the atmospheric influences are drawn toward earth and life becomes harmonious.’ (blz. 9) Ons eerder uitgesproken vermoeden dat Cameron het Nirvana bij zijn leven verkrijgt, en niet na zijn sterven, wordt hiermee bevestigd. Men zie hiervoor ook de toelichting op het trigram ‘water’ verderop. In de eerste strofe is voorts sprake van de tempels op de kust | Van het meer. Het trigram ‘meer’ is reeds besproken. Het meer heeft een kust, omdat het in en op de aarde ligt. Het trigram aarde, K'oen, het Ontvangende, met de eigenschap ‘toegewijd’, bestaat uitsluitend uit weke lijnen: ☷. K'oen, ‘das Empfangende, ist eines der beiden Urprinzipien, nämlich das Yinprinzip, das in den Erdkräften verwirklicht ist. Die Erde ist es, die den Samen des Himmels als Ackerfeld in sich aufnimmt und gestaltet.’ (blz. 108) ‘K'un, the spatial, does not move, or rather the movement of K'un is an internal one. The motion is conceived as a self-division, and the state of resting is thought of as a self-closing. Hence, the movement of K'un is never directed toward an object, but motion closed within itself.’ (blz. 7-8) De woorden uit de strofe: op de kust | Van het meer vormen syntactisch een eenheid. In termen van de I Tjing overgebracht, kan dit worden weergegeven met: ‘Het meer is boven de aarde.’ Hiermee is het beeld geciteerd van het hexagram Tsw'ei, het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verzamelen. Het is samengesteld uit het trigram K'oen, aarde, onderaan en het trigram Twéi, meer, daarboven. De beschrijving van de functie die de verschillende lijnen hebben in de structuur van een hexagram, verloopt steeds in termen van ‘sterk’ en ‘zwak’, van ‘heersen’ en ‘gehoorzamen’. Men telt daarbij de lijnen van onder naar boven. De eerste en de zesde lijn staan in feite buiten de situatie die door het hexagram wordt gesymboliseerd. Zo komt het dat de vijfde lijn het belangrijkst wordt geacht, die dan ook wordt genoemd de ‘heerser’, of de ‘koning’ van het geheel. De derde lijn is de volgende in de hiërarchie, omdat hij de bovenste lijn is van het eerste (onderste) trigram; hij heet wel de ‘minister’. De vierde lijn volgt erop in sterkte en wordt de ‘beambte’ genoemd. De tweede lijn is de geringste. Deze hiërarchische waardering van de lijnen vormt wel de achtergrond voor Slauerhoffs keuze van het woord onderdaan in de laatste regel van het gedicht. Het hexagram Tsw'ei brengt ‘het meer boven de aarde’ in beeld. Het wordt als volgt gewaardeerd: ‘Het Verzamelen. Welslagen. De koning nadert zijn tempel. Bevorderlijk is het, de grote man te zien. Dat brengt welslagen. Bevorderlijk is standvastigheid. Grote offers brengen schept heil. Bevorderlijk is het, iets te ondernemen.’ Het Boek der Veranderingen formuleert hierbij de volgende Commentaar: ‘Verzamelen beduidt opeenhopen. Toegewijd en daarbij blijmoedig. De sterke staat in het midden en vindt overeenstemming. Daarom verzamelen de anderen zich om hem heen. ‘“De Koning nadert zijn tempel.” ‘Dat bewerkt eerbied en welslagen. ‘“Bevorderlijk is het, de grote man te zien. Dat brengt welslagen.” ‘De Verzameling vindt plaats op de juiste grondslag. ‘“Grote offers brengen schept heil. Bevorderlijk is het, iets te ondernemen”; ‘want dat betekent: overgave aan het gebod van de hemel. ‘Als men erop let wat zij verzamelen, kan men de verhoudingen tussen hemel en aarde en alle wezens doorzien.’ Hierbij wordt door Richard Wilhelm nog een toelichting gegeven: ‘De sterke lijn op de vijfde plaats stelt de koning voor, de grote man, van wie gezegd wordt, dat het “gunstig is hem te zien”. Onder hem is het kernteken Ken, dat berg en huis beduidt. [De tweede, derde en vierde lijn vormen samen opnieuw een trigram, een kernteken, in dit geval dat van de berg.] (...) De berg duidt op standvastigheid. Berg en tempel zijn beide plaatsen waar grote offers worden gebracht. De wind, het bovenste kernteken Soen [gevormd door de derde, vierde en vijfde lijn], beduidt de invloed van het hogere, met het gevolg dat begonnen werken zullen slagen.’ (blz. 424) Samen met het hexagram Hwan, de Oplossing, dat is samengesteld uit de trigrammen ‘water’ en ‘wind’ (blz. 157 en 473), is Tsw'ei het enige teken dat melding maakt van een tempel in zijn beeldvorming. Omdat in het gedicht ‘wind’ nergens wordt genoemd of gesuggereerd, en ‘water’ in een andere context is geplaatst, namelijk die van de tweede strofe, moet hier in de eerste strofe wel het hexagram Tsw'ei aan de orde zijn. Bovendien is het opmerkelijk dat in het gedicht juist ‘berg’ en ‘tempel’ op elkaar worden betrokken. Men kan inderdaad zeggen dat in het gedicht ‘de koning zijn | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tempel nadert’. Voorts vindt de ‘Verzameling’ waartoe Cameron is gevorderd, plaats ‘op de juiste grondslag’. In zijn ervaring van het Nirvana geeft hij zich over ‘aan het gebod van de hemel’; men kan ook zeggen, meer in overeenstemming met het Boek der Veranderingen: zijn ervaring van de Tao, de eigenlijke zin van het bestaan. Hij heeft nu ‘de verhoudingen tussen hemel en aarde en alle wezens doorzien’. Hiermee zijn alle tekens uit de eerste strofe behandeld. Zoals we hiervoor al hebben opgemerkt, laat de tweede strofe vooral de neerslag zien van boeddhistisch gedachtengoed. Toch kunnen ook hier twee woorden worden belicht vanuit de I Tjing, en wel vuur en water. Ook deze twee vinden we terug onder de acht trigrammen waarop het Boek der Veranderingen is gebouwd. Omdat ‘berg’ en ‘meer’ het eindpunt markeren van Camerons ontwikkelingsgang in de roman, hebben we bij de verklaring van deze tekens uitsluitend op de oertekens gelet, op de trigrammen. De regel Vuur en water zijn gebluscht wijst ook op een eindtoestand, maar suggereert daarnaast dat deze ‘elementen’ juist hun invloed hebben doen gelden vóórdat deze toestand was bereikt. Daarom zullen we niet alleen de trigrammen, maar ook de hexagrammen van die naam moeten raadplegen. Het trigram vuur, ☲, heet Li, het Zich-Hechtende, met de eigenschap ‘lichtend’. In tegenstelling tot wat de Europeaan zou denken, gaat het hier niet om het vuur in zijn vernietigende functie. ‘Het Zich-Hechtende betekent afhankelijkheid’, het werkt ‘in het oog’ (blz. 189). ‘Es wohnt in den Augen, es bildet den schützenden Kreis, und es wirkt die Wiedergeburt.’ (blz. 108) ‘Fire is not a substance but an event, and its occurrence is based on its relationship to other things. The flame exists because wood is present. Therefore, clinging to something also means being based on something, hence, Clarity, Light. (...) And if we transfer the concept to cosmic realms, we see something unique. For now it is the sun that is dependent on Heaven. Although it is considered by us as the source of light, in China the sun is not thought of as primary.’ (blz. 10) Over het hexagram Li, het Zich-Hechtende, het Vuur, dat uit de twee trigrammen Li is samengesteld, wordt in de commentaar van Wilhelm bij de I Tjing gezegd: ‘Elk der beide trigrammen stelt de zon in een dagloop voor. Er wordt dus een zich steeds herhalende bezigheid van de zon voorgesteld. Daarmee wordt de werking van het licht in de tijd aangeduid.’ (blz. 83) ‘Zoals het water [K'an] van de hemel naar beneden komt, zo laait het vuur van de aarde omhoog. Terwijl K'an de ziel symboliseert die in het lichaam is opgesloten, betekent Li de natuur in haar verheerlijking.’ ‘Een mens, die onvrij en afhankelijk in de wereld staat, maar deze afhankelijkheid erkent en zich in dienst stelt van de harmonische en goede krachten van de cosmos, zal slagen. (...) Als de mens deze volgzaamheid en vrijwillige afhankelijkheid in zichzelf aankweekt, maakt hij zich klaarheid zonder scherpte eigen, en vindt hij zijn plaats in de wereld.’ (blz. 83) ‘De psychische natuur moet zich aan de krachten van het geestelijk leven hechten, om groter glans te krijgen en haar invloed op aarde bemerkbaar te maken.’ (blz. 372) Als belangrijkste kenmerk van ‘vuur’ wordt dus de afhankelijkheid genoemd, de onvrijheid. Wie deze afhankelijkheid erkent en vervolgens aankweekt tot volgzaamheid, vindt zijn plaats in de tijd, in de wereld en in de gemeenschap. Dit is nu juist wat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cameron niet overkomt (het vuur is ‘gebluscht’), en wat hij ook nooit heeft gewild. Ook aan de ontwikkelingstendentie dat een wedergeboorte zal worden bewerkt, ontkomt hij: wie het Nirvana ervaart, wordt uit die eeuwige kringloop juist verlost. Het trigram water, ☵, K'an, het Onpeilbare, heeft als eigenschap ‘gevaarlijk’. Het werkt ‘in het oor’. Ook is het het teken van het bloed, het rode. In de Buitenwereldlijke Rangorde vormt het een paar met Li, het vuur, zijn tegenpool (blz. 184-192). ‘Es repräsentiert die Region des Eros, wenn Li den Logos repräsentiert. [In zijn commentaar bij de I Tjing geeft Wilhelm deze betekenis echter aan de trigrammen “het Scheppende” en “het Ontvangende” (blz. 198).] Wie Li die Sonne, so ist Kan der Mond. Die Hochzeit von Kan und Li ist der geheime magische Vorgang, der das Kind, den neuen Menschen, erzeugt.’ (blz. 108) ‘K'an (...) is water and, to be specific, water in motion: “Toward Heaven it rises, from Heaven it descends, perpetually changing.” It is the waterfall that rushes downward, is pulverized, rises high above again as clouds, and descends once more as rain. This is the Abysmal, that knows no limitations and unhesitatingly plunges into the depths.’ (blz. 9) Als hexagram, het verdubbelde trigram, ‘stelt K'an het hart voor, de ziel, die in het lichaam is opgesloten, het lichte dat in het donkere besloten is, het verstand. De naam van het teken heeft, omdat het wordt herhaald, de toevoeging: herhaling van het gevaar. Daarmee doelt het teken op een objectieve situatie, waaraan men dient te wennen, niet op een subjectieve gezindheid.’ (blz. 80) ‘Het teken wordt op twee manieren verklaard: 1. De mens bevindt zich in het gevaar gelijk het water temidden van de afgrond. Dan laat het water zien, hoe men zich te gedragen heeft: het stroomt voort en hoopt zich nergens op, ook op de gevaarlijke plaatsen verliest het zijn betrouwbare aard niet. Op deze wijze wordt het gevaar overwonnen. Het trigram K'an betekent voorts het hart. In het hart is het goddelijke wezen temidden van zijn natuurlijke neigingen en eigenschappen ingesloten; daardoor loopt het gevaar, te verzinken in begeerten en hartstochten. Ook hier bestaat de overwinning van het gevaar daarin, dat men de oorspronkelijke goede aanleg weet vast te houden. (...) 2. Het gevaar dient als beschermingsmaatregel (...). (blz. 369) ‘(...) de heersers (wenden) het gevaar aan als beschermingsmaatregel, om zich naar buiten toe tegen agressie, naar binnen toe tegen onlusten te beschermen.’ (blz. 81) ‘Water’ symboliseert dus over het algemeen de gevaarvolle levenssituaties, die men door goed beleid het hoofd kan bieden. Het gevaar kan zowel van buiten af als van binnen komen, maar als het hart maar aan zichzelf trouw blijft, komt men aan zijn doel. In de dichtregel wordt gezegd dat alle gevaar voorgoed bezworen, ‘gebluscht’ is. Ten slotte de combinatie vuur en water in een hexagram. Aangezien in de dichtregel het woord ‘vuur’ het eerst verschijnt, moet dit het onderste trigram aanduiden, en ‘water’ het bovenste. Zo komen we op het hexagram Tji Tji, ‘Na de Voleinding’. Hiervan wordt gezegd: ‘De sterke lijnen bevinden zich op de sterke, de zwakke lijnen op de zwakke plaatsen. Dat is een zeer gunstig aspect. Toch geeft het te denken. Juist wanneer het volkomen evenwicht is bereikt, kan elke beweging ertoe leiden, dat de toestand van orde wederom omslaat in wanorde.’ ‘In principe is alles reeds geregeld. Slechts in details valt nog succes te behalen. Daarbij komt het er echter op aan, dat men steeds de juiste gezindheid weet te bewaren. Alles gaat zijn gang, als kwam het vanzelf. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat brengt ons maar al te licht in de verleiding, ons minder in te spannen en de dingen op hun beloop te laten, zonder zich [sic] om al de details te bekommeren. Deze onverschilligheid echter is de wortel van alle kwaad. Het onherroepelijk gevolg ervan is, dat zich tekenen van verval beginnen te vertonen.’ (blz. 169) ‘Terwijl vuur en water hun werkingen nivelleren zodat een evenwichtstoestand wordt geschapen, bestaat er aan de andere kant gevaar voor instorting. Als het water doorbreekt, dooft het vuur uit. Vlamt het vuur hoog op, dan droogt het water uit. (...) Het trigram K'an wijst op gevaar en ongeluk, het trigram Li, klaarheid, op vooruitzien en oplettendheid. Het bedenken geschiedt in het hart, het zich wapenen in de uiterlijke handelingen.’ (blz. 487) Zoals alle hexagrammen, symboliseert ook dit een toestand waarin veranderings-tendenties verscholen liggen. De uitgangspositie is die van (schijnbaar) evenwicht en kan zich licht manifesteren in onverschilligheid tegenover de eigen levensloop. Juist die onverschilligheid houdt het gevaar in, dat de orde omslaat in wanorde. Hiermee lijkt tevens de uitgangspositie van Cameron te zijn getekend: uiterlijke onverschilligheid, innerlijke tegenstrijdigheid, met alle gevolgen van dien. Het gedicht nu beklemtoont dat aan deze situatie radicaal een eind is gekomen: geen tweespalt meer, en ook geen onverschilligheid meer tegenover de eigen levensloop, want het bewustzijn heeft een dergelijke staat overstegen: het ‘denken van het hart’ is zo wijd geworden, dat het alle doen overheerst.
Indien wij mogen aannemen dat we enigszins hebben kunnen achterhalen hoe Slauerhoff hier de I Tjing heeft gelezen, wijst onze totale interpretatie op drie niveaus in het slotgedicht: het niveau waarop het gedicht functioneert als eindpunt van het verhaalverloop, het niveau waarop het functioneert als neerslag van boeddhistisch ideeëngoed, en het niveau waarop het de symboliek van de I Tjing presenteert. Wanneer wij Richard Wilhelm in zijn commentaar op het Boek der Veranderingen volgen en in de I Tjing de taoïstische filosofie herkennen, lijkt het derde niveau bijna de synthese te zijn van de twee andere. ‘Tao’ wordt meestal weergegeven met ‘de weg’, waarbij echter erkend wordt dat hiermee de betekenis van dit woord niet is uitgeput. Zo vertaalt Fiedler ‘tao’ steeds met ‘das Gut’, Wilhelm bij voorkeur met ‘der Sinn’: de wereld der verschijnselen is steeds in beweging, en de zin van deze beweging is ‘Tao’. Het slotgedicht van de roman brengt tot uitdrukking, welke zin Cameron aan het eind van zijn tocht heeft gevonden. Het is niet verwonderlijk dat Slauerhoff er niet toe is gekomen het derde deel van de trilogie te schrijven. Terborgh bericht dat hij er zich niet rijp toe achtte. Kennelijk reikte Slauerhoffs ervaring niet verder dan het slot van Het leven op aarde. En misschien is ook dat niet helemaal waar en moeten we zeggen: zijn ervaring reikte tot aan de ‘Epiloog’. Dit laatste hoofdstuk vertoont immers in zekere zin een breuk met alle voorafgaande: de voorstellingswijze is er radicaal anders. In ieder geval was de ‘Epiloog’ het uiterste waartoe hij kon gaan. Liever dan een boek te schrijven gevuld met ‘wishful thinking’, deed hij er voorlopig het zwijgen toe, althans wat de trilogie betrof. Het is echter de vraag of iemand die het Nirvana heeft beleefd, er ooit over zou schrijven, zou kunnen schrijven. Slauerhoff wijdde zich in ieder geval eerst aan andere taken, tot twee jaar later de dood hem overviel. |
|