Het China van Slauerhoff
(1985)–J. Slauerhoff– Auteursrechtelijk beschermdAantekeningen en ontwerpen voor de Cameron-romans
[pagina 297]
| |
BeschrijvingEen half blad van een schrijfblok van kwartoformaat, gelinieerd, en vijf bladen van een schrijfblok van kwartoformaat, ongelinieerd. De bladen zijn door de editeurs genummerd: [1] tot en met [6]. Blad [2] is door Slauerhoff genummerd: 10. Tekst geschreven aan één zijde, blad [1] met potlood, de bladen [2] tot en met [6] met inkt. | |
DateringNiet vast te stellen. | |
TekstGa naar margenoot+/Kaap Adamastor Het stampen en slingren wordt heviger. mijn lichaam wordt op en neer gesmakt en mijn gedachten die toen ik stil lag al door mijn hoofd wervelden worden nu zoo snel dooreengeschud, 〈- dat ik bevrijd neerlig〉. □ HeitorGa naar voetnoot1 komt mij halen - het schip zal wel vergaan het maakt water op drie plaatsen - de zeilen zijn 〈- af〉 stukgewaaid. □ Iedereen pompt. Ik kom op een zwart dek onderscheid[t] de kale masten 〈+ ra's〉 en rafelig want onder een stroomenden regen. Zwarte gedaanten staan over de rand allen in een zelfde steeds herhaalde beweging - 〈- op〉 de romp〈+ en〉 gaa〈- t〉n op en neer. □ 〈- Een van〉 〈- Ik str〉 〈- Een der〉 Heitor bukt zich ook gaat mede in deze beweging. Ik houd mij vast aan de verschansing. □ Vaag zie ik 〈- achter op t schip〉 door de regenstralen achter op het schip een man staan die zich vasthoudt als ik. □ Waarschijnlijk ziet hij mij en denkt, waar komt die man vandaan? waarom helpt hij niet het schip boven water te houden. Ga naar voetnoot2Vlak bij mij valt een man voorover. 〈- Ik schu〉 en blijft liggen □ Ik schuif hem op zijde en neem zijn plaats in =. O. deze beweging. een weldadige verdooving - eerst doen mijn leden pijn langzamerhand wen ik aan het rythme. Toen ik op dek kwam 〈- was het〉 hing er nog een vaal gebroken licht achter de regen - nu is het donker. en in dat donker houden wij het schip 〈- boven water〉. zwevend tusschen het water dat over de afgrond golft. en dat uit de hemel valt. Langzaam zinkt het schip. Ik verlangde een ruim graf - Maar dit - van donker water - steeds opengewoeld door stormen. En alleen -- daarin. □ En zij daarginds!! | |
[pagina 298]
| |
Ga naar margenoot+〈- En ik? Moet ik verlangen - hier om te komen? □ Ik weet wat mij te wachten staat. 〈- Een〉 Gevangenis eerst, even een dag van glorie, als de Lusiaden gelezen wordt. en koning en volk bevestigd vinden dat zij groot zijn - vergetelheid weer. Dan zal ik voor een steen staan - en ervaren dat twee meter aarde een grooter afstand zijn dan een halve wereld zee en lucht!〉Ga naar voetnoot3 Maar ik sta op dek de wind steekt op - de Santa Clara heeft een goede kans op schipbreuk. Zal men in mij niet den onheilbrenger herkennen en mij over boord werpen?
In drie dagen zijn de nevelen niet opgetrokken. Zullen wij de Kaap wel 〈- te〉 zien 〈- krijgen〉 Zullen wij niet onder bedekking van de nevelen voorbijvaren en in veiligheid zijn àls het weer licht wordt? Ik hoop het niet neen ik hoop het niet - ik wil hem zien.
De nevel wordt van zwart weer grauw. De vierde morgen - Plotseling breekt de nevel in tweeen - als〈- of het〉 [een] 〈- ijsberg〉 een doorgesmolten ijsberg - een helft drijft weg - een breede groene vlakte wordt zichtbaar - de zee - wij waren bijna vergeten wat zee was. en daarachter de Kaap.
Neen, niet de Kaap - een ineengehurkte reus - een vierkant hoofd met warrig haar bedekt ingetrokken tusschen de schouders en aan weerszijden twee wolkenbanken 〈- nem〉 〈+ zoodat voorbij hem geen vergezicht meer open is.〉Ga naar voetnoot4 Ga naar margenoot+〈- twee〉 〈- een geweldig vleugelpaar reikend tot de kim〉 Niets is er meer dan de wanstaltige gevleugelde - de 〈+ afgrond〉groene zee - het schip is in de nevelbank teruggewekens, ik sta alleen - tegen de nevel. Wij staan 〈+ vlak〉 tegenover elkaar. Zijn gelaat is versteend. alleen zijn oogen bergme[e]ren 〈- lev〉 en zijn haren 〈- le〉 --- leven. Ik wacht. hij komt los uit de steenklomp - Ik weet wat hij verhalen zal. ‘〈- Aan〉 〈- a〉Allen die hier op schepen voorbijvaren en trachten 〈- Indië〉 de verre gewesten te bereiken. 〈versper〉 kom ik den doortocht versperren. Eerst waarschuwde ik alleen vroeger waagde het geen mij voorbij te varen. Later. 〈- toen〉 tracht[t]en ze toch mij voorbij te streven - De goeden en reinen liet ik 〈- aan〉omkomen - de begeerigen liet ik voorbij - □ Indien gij op het dek van de Sao ... had gestaan was het schip vergaan. Nu is het andersom - gij wilt naar Portugal terug nu moet ik de goeden. die rein van begeerte naar goud zijn laten omkomen. | |
[pagina 299]
| |
Eens 〈- ook〉 was ik ook een man. wel grooter en sterker dan alle anderen, maar niet wanstaltig en versteend zooals nu = □ Ik voer met schepen over alle zeeen. Eens voer ik een 〈- s〉 breed wit strand voorbij dat mij aanlokte. Ik hield dicht langs de kust. en zag Thetis met haar nymphen dartel en naakt neen de nymphen zag ik niet alleen Thetis zag ik. □ Ik hield recht op t strand aan. mijn schip stiet op een rots, ik zwom verder. toen ik het strand bereikte waren de nymphen gevlucht. Thetis zag ik in een grot verdwijnen. Ik ging binnen ik moest mij diep bukken na een langen tocht zag Ga naar margenoot+ik in 〈- e〉en onder een smaragden gewelf, weerspiegeld in || kristallen wanden - Thetis, slank naakt en schoon in de armen van een oud man. Ik wilde toespringen maar de grot stortte over mij in. ik had dagen lang om mij uit de puinhoopen te bevrijden, mijn vloot was verder gevaren mijn eigen schip stukgeslagen. ik dook in de golven onder. en vroeg Doris. w〈- ij〉ie zij waren. en waarom die oude haar 〈- bezitten〉 〈- ko〉had. De oude is Zeus en heeft haar alle juweelen gegeven die op aarde te vinden zijn. En heeft zij daarvoor zich laten schenden. liefdeloos? □ Doris zeide mij dat voor juweelen 〈+ en goud〉 alle vrouwen veil zijn - dat daarom steeds schepen uitvaren naar 〈- de〉 OphirGa naar voetnoot5 en China. - de man die ze bezit - heeft macht over alle vrouwen alle vorsten - 〈- Ik wist wel dat ik〉 Ik bezat alle diamanten die in diepzee liggen - maar wilde ze niet toonen. Het zuiverst juweel 〈- wa〉 had immers voor mij zijn glans verloren. Toch wilde ik haar nog bezitten〈-?〉 Waarom a □ Ik bleef kruisen voor de kusten en een maannacht zag ik haar weer op het witte strand, nu was zij alleen naakt en.., zij ging op en neer. en streelde soms met de maan haar vacht. Ik kon niet meer gelooven dat deze leden anders dan door de maneglans waren aangeroerd - Toen ik uit de golven oprees zag ik dat zij niet volkomen naakt was - Een parelsnoer hing om haar hals. een gouden gordel omspande haar middel. Toen stond ik voor haar. Zij schrok en legde de hand beschermend op haar sieraden. Ik 〈- vroeg〉 zei haar ze weg te werpen 〈+ op een toon die haar vrees deed omslaan in trots Zij hoonde 〈- mijn〉 de liefde die weerloos maakt〉Ga naar voetnoot6 Zij lachte trad achteruit, en vroeg mij dan eerst de schatten uit zee op te brengen. Ga naar margenoot+Toen zag ik dat zij alleen om deze versteende glans gaf. □ Ik greep haar [r]aan slaakte het snoer en de gordel wierp ze in zee. haar wierp ik achterover. Maar Zeus kwam tusschenbeide - en deed mij versteenen de golven wierpen de gordel en het snoer op het strand terug en. terwijl zij mij omspoelden weken zij samen in de smaragdgro〈- nd〉t. Hier ben ik gebleven. nog vaak komt Thetis en [lees: met] haar nymphen op het strand en moet ik het aanzien - Zeus vertoont zich niet meer. 〈- zo〉 eerst zond hij nog zijn bliksem maar de mijne is | |
[pagina 300]
| |
geduchter en ook mijn orkaan en ik gebruik ze om de vloten die uitgaan gedreven door de begeerte naar goud en [open ruimte] te doen omkomen. □ Maar Uw schip wil ik doen omkomen. om U het leed dat U in Lisboa wacht te besparen.[”]
Wees gerust, Adamastor Juweelen heb ik niet heb ik nooit bezeten, zij die zich overgaf om ze te bezitten is allang dood - Dat mij in Lisboa geen vreugde wacht weet ik - maar ik wil er heen gaan - Een ding op aarde wil ik volmaakt en dat is mijn eigen lot. Ik wil het niet ontijdig in de golven beeindigen □ Laat het schip voorbij.
Adamastor verkeerde in hevige toorn - zijn haren bewogen als een woud dat door de wind bewogen en verward wordt en steenen tolden langs zijn flanken neer. Hij sprak niet meer. Ineens rolde de nevel vooruit - over de strook groene zee en omhulde de Kaap als een mantel - | |
CommentaarDit fragment is een voorontwerp voor de episode die Slauerhoff zich in document B-I, blad [1], had voorgenomen met de woorden ‘Terugkeer naar Portugal’. Volgens blad [2] van dat document had deze episode een plaats moeten krijgen in hoofdstuk 6: ‘Storm aan de Kaap’. Evenals voor document B-IV, de bladen [7] en [8], heeft Slauerhoff voor dit document gebruik gemaakt van: Camoens, Les Lusiades, Traduction nouvelle de F. d'Azevedo. Wanneer hij het geschreven heeft, is niet uit te maken. Blad [7] van document B-IV is van 1930, gezien het citaat aldaar uit Reinhold Schneider. Slauerhoff kan toen zeer zeker zijn doorgegaan met de inleiding en de vertaling van d'Azevedo te bewerken. Zijn interesse voor Camões is echter nooit verflauwd. Nog in 1934 schrijft hij, vanuit Tanger, aan M. de Jong: ‘Kent u nog interessante werken over de persoon [van Camões]?’ (M. de Jong, ‘Slauerhoff en Portugal’, in: Groot Nederland, november 1936, blz. 416) Ook het feit dat Slauerhoff op blad [4] van het onderhavige document de naam van het schip waarop Camões van Lissabon naar Goa voer, níet heeft ingevuld - Indien gij op het dek van de Sao ... had gestaan, was het schip vergaan - helpt ons niet verder. Volgens Het verboden rijk, èn volgens d'Azevedo (blz. VII), heette dit schip de São Bento. Hieruit concluderen dat Slauerhoff de editie van d'Azevedo nog niet had gelezen toen hij dit fragment schreef, zou onjuist zijn. De naam Heitor (blad [2]) moet hij immers aan dit boek hebben ontleend (zie hieronder), evenals de naam van het schip op de terugreis, de Santa Clara (blz. XII). Waarschijnlijk kon Slauerhoff zich de eerste naam, bij het schrijven aan het fragment, niet met zekerheid herinneren en liet hij daarom de plaats oningevuld. We hebben daarvan wel meer voorbeelden gezien. Zich onmiddellijk vergewissen van een naam of een term, lag kennelijk niet in zijn aard. Liever schreef hij door. | |
[pagina 301]
| |
Het cijfer 10, rechts boven op blad [2], doet vermoeden dat minstens negen bladzijden over Camões' terugtocht verloren zijn gegaan. Of wilde Slauerhoff hiermee een hoofdstuk aangeven? Eveneens op blad [2] komt de naam Heitor voor. In de inleiding op zijn editie schrijft d'Azevedo: ‘En 1569 la flotte qui venait de Goa vers Lisbonne amenait plusieurs amis du poète, dont l'histoire nous a laissé les noms’ (blz. XII). Als eerste wordt dan ‘Heitor da Silveira’ genoemd. Deze vriend is volgens d'Azevedo een der gasten aan het door Camões aangeboden diner, in Goa, waar iedereen, in plaats van spijzen, een gedicht op zijn bord aantreft (zie document B-IV, blad [8]). Kort voordat Camões op de terugreis het vaderland bereikt, komt Heitor te overlijden: ‘son intime ami Heitor da Silveira se mourait devant les hauteurs de Cintra, au moment même où Camoens apercevait les collines bleuâtres dont il avait emporté depuis si longtemps le regret dans des pays lointains’ (blz. XIII). Vergelijk met deze passage de eerste strofe van ‘Camoës' thuiskomst’ uit Eldorado (Verzamelde gedichten, zesde druk, blz. 369):
Geluk, te lang gehoopt, wendt steeds in leed.
Toen wij 't eerst landmerk: Cintra's heuvels zagen,
Werd Heitor ook naar 't achterdek gedragen
En gleed in zee van onder 't rood-groen kleed.
Intrigerend is de passage midden op blad [2]. Tijdens de storm ziet Camões op het achterdek vaag een man staan die zich vasthoudt als ik. Zou hiermee de schim zijn bedoeld van Cameron? Juist als in Het verboden rijk blijven dan beiden, Camões en Cameron, zich in deel III bewust van elkaars bestaan. Op blad [3] merkt Camões op: ik wil hem zien (namelijk de Kaap), en op blad [4]: Ik weet wat hij verhalen zal (namelijk Adamastor). Dit impliceert dat Camões al van het bestaan van Adamastor op de hoogte is. Hoe hij hiervan heeft kennis kunnen nemen, wordt niet helemaal duidelijk. Uit de woorden van de reus blijkt dat Camões zich op de heenreis niet op het dek bevond; in Het verboden rijk wordt alleen verteld dat hij op bevel van de admiraal, ingevolge de lastbrief van de koning, zijn hut niet mag verlaten (Verzamelde Werken, V, blz. 156). Toch moet hij toen zoveel over Adamastor te weten zijn gekomen, dat hij diens geschiedenis in zijn epos heeft kunnen verwerken. Over het doel van zijn wraakzuchtig optreden drukt Adamastor zich enigszins verward uit (blad [4]). De woorden Nu is het andersom lijken alleen betrokken te mogen worden op het feit dat Camões zich nu naar Lissabon begeeft in plaats van naar Indië. Het verhaal over Adamastor is een bewerking van het beroemdste gedeelte uit Canto V van Os Lusíadas. Slauerhoff zal het epos voornamelijk uit de vertaling van d'Azevedo hebben gekend. Zijn kennis van het Portugees was niet toereikend. Aan M. de Jong schreef hij, in antwoord op de ontvangst van een voordrachtstekst over hem, die deze kenner van de Portugese literatuur hem had toegezonden: ‘Het spijt mij dat ik (en Schreuder) zoo in gebreke zijn gebleven bij de vertaling van Amaro [Eça de Queiroz, De misdaad van Pater Amaro, uit het Portugeesch vertaald door J. | |
[pagina 302]
| |
Slauerhoff en R. Schreuder, Amsterdam, 1932]. Mijn kennis van het Portugeesch is inderdaad niet diep...’ (M. de Jong, o.c., blz. 420). Hieronder volgen de desbetreffende strofen uit d'Azevedo's vertaling (blz. 156-163). Verklarende noten zijn, zo nodig, meteen per strofe opgenomen. De verteller is Vasco da Gama, de held uit het epos.
‘Cependant, il y avait cinq jours que nous étions partis de là, en parcourant les mers où personne ne s'était jamais aventuré; un vent favorable soufflait sur nos voiles, lorsqu'une nuit, pendant que nous veillions sur la proue aiguisée, un nuage obscurcissant les airs apparaît tout à coup au-dessus de nos têtes.
‘Il était si effrayant et si épais, que nos coeurs en tremblèrent d'épouvante; au loin la mer irritée mugit avec fracas, comme si elle frappait vainement quelque roche immobile. “Souveraine puissance! m'écriai-je, quelle menace divine ou quel secret merveilleux, quel phénomène plus terrible qu'une tempête cette mer et ces climats vont-ils nous montrer?”
‘J'avais à peine prononcé ces mots, que nous apercevons dans les airs un fantôme imposant, d'une taille robuste et gigantesque, au visage abattu, à la barbe inculte. Les yeux de ce géant étaient creux et enfoncés, son maintien terrible et menaçant, son teint pâle et terreux; ses cheveux crêpus étaient couverts de poussière, et sa bouche toute noire laissait entrevoir des dents jaunes.
‘Ses membres étaient si puissants, qu'on pouvait facilement le prendre pour un nouveau colosse de Rhodes, l'une des sept merveilles du monde: à le voir et à entendre sa grosse voix, qui semblait sortir du profond océan, mes compagnons et moi nous sentîmes un frisson parcourir nos veines et nos cheveux se hérisser.
‘“Téméraires, s'écria le géant, peuple le plus hardi de tous ceux qui ont illustré l'univers; vous à qui les guerres sanglantes et les travaux héroïques n'accordent ni repos ni trêve; vous qui franchissez sans crainte les bornes prescrites et osez naviguer sur les mers immenses, que moi, de ma vigilance perpétuelle, j'ai toujours préservées contre l'arrivée de tout navire venu de l'étranger ou même de ces parages;
‘“Puisque vous venez voir les occultes secrets de la nature et de l'élément humide, secrets qu'aucun homme, quelque illustre ou immortel qu'il fût, n'a pu découvrir, écoutez le récit des châtiments réservés à votre audace excessive sur l'océan immense et dans les pays que plus tard vous subjuguerez par la force de vos armes.
‘“Apprenez que tous les vaisseaux qui oseront faire ce voyage et vous imiter trouveront dans ces parages ennemis des vents contraires et des tempêtes effrayantes; à la première flotte qui traversera ces vagues indomptables je préparerai soudain une punition si terrible, qu'après avoir été en butte à un grand danger, elle subira un désastre plus grand encore.”’ | |
[pagina 303]
| |
14. De reus Adamastor. Uit een editie van Os Lusíadas van 1900 (Lisboa), geïllustreerd door M. Macedo en Roque Gameiro.
| |
[pagina 304]
| |
[Adamastor beschrijft dan drie schipbreuken die de Portugezen door zijn toedoen in de toekomst zullen moeten lijden.]
‘Ainsi s'exprimait le monstre horrible, en nous présageant notre avenir, lorsque je me levai et lui dis: “Qui es-tu donc, toi, dont le corps surprenant me remplit d'admiration?” A ces mots, tordant sa bouche et ses yeux noirs, et poussant un épouvantable cri, il me répondit, d'une voix lente et amère, comme si ma question l'avait affligé:
‘“Je suis ce grand et occulte cap à qui vous donnez le nom de cap des Tourmentes, et que jamais Ptolémée, Pomponius, Strabon, Pline ni aucun mortel n'ont aperçu. Ici, dans ce promontoire inconnu aux humains, et que votre audace a tant irrité, je finis toute la côte africaine, en m'étendant jusque vers le pôle antarctique.
‘“Je fus un des terribles enfants de la Terre, comme Encelade, Égéon et Briarée aux cent mains; on me nommait Adamastor, et je pris part à la guerre organisée contre celui qui lance la foudre de Vulcain. Je ne mis point montagne sur montagne, mais après avoir conquis les ondes de l'océan, je fus le capitaine de la mer, où voguait la flotte de Neptune, que je cherchais. [Het slot van de laatste zin is door Slauerhoff aangestreept. Enceladus is een der Giganten, die tegen Zeus opstonden, maar de strijd verloren; Enceladus werd onder de Etna opgesloten. Aegaeon, ook Briareos geheten, is een der Centimani, reuzen met honderd armen; zij hielpen Zeus in de strijd tegen de Titanen.]
‘“Ce fut mon amour pour l'illustre épouse de Pélée qui me fit entreprendre une pareille oeuvre; pour la reine des eaux, j'ai méprisé toutes les déesses du ciel. Un jour je la vis, suivie des filles de Nérée, sauter sans vêtements sur la plage: aussitôt je sentis mille désirs m'embraser à tel point, que jamais encore jusqu'à ce jour je n'ai rien convoité de la sorte. [De vrouw van Peleus is Thetis, een Nereïde, de moeder van Achilles. De Nereïden zijn zeenimfen, dochters van de zeegoden Nereus en Doris.]
‘“Comme il m'était impossible de l'obtenir, à cause de ma taille et de ma forme hideuse, je résolus de la prendre par la force des armes, et je racontai à Doris mes intentions. La déesse, craignant de m'irriter, lui parla pour moi; mais elle, avec un sourire charmant et pudique: ‘Quelle est la nymphe, dit-elle, dont l'amour suffirait pour répondre à celui d'un géant?
‘“‘Cependant, afin de délivrer l'océan d'une guerre si funeste, je ferai en sorte que mon honneur ne soit pas la cause de grandes calamités.’ Telle fut la réponse que m'apporta la messagère. Moi, qui ne sus pas en pénétrer l'artifice (tant est grand l'aveuglement des coeurs qui aiment), je sentis ma poitrine se gonfler de désirs et d'espérance. [Noot van d'Azevedo bij de woorden van Thetis: ‘Cette phrase paraîtra sans doute très ambiguë au lecteur; c'est que le vers portugais ne l'est pas moins, et nous avons | |
[pagina 305]
| |
tâché de traduire, non pas littéralement, ce qui était impossible, mais par un tour de phrase analogue, cette sorte de jeu de mots que contient le texte.’]
‘“Victime de mon erreur, déjà j'avais renoncé à la guerre; une nuit, comme Doris me l'avait promis, je vois apparaître au loin la blanche Thétis, seule et sans vêtements; comme un fou, je m'élançai, en ouvrant de loin les bras, vers celle qui était la vie de ce corps, et je commençai à baiser ses yeux charmants, ses cheveux et ses joues.
‘“Ah! la rage et le dégoût m'empêchent presque de le raconter: croyant avoir entre mes bras celle que j'aimais, je me vis accolé à une montagne pierreuse, couverte d'âpres broussailles et d'une épaisse verdure: me trouvant face à face avec un dur rocher que je serrais contre mon sein, le prenant pour un visage angélique, je n'étais plus un homme, non, mais, muet et immobile, je devins une roche réunie à l'autre roche.
‘“Ô nymphe! la plus belle de tout l'océan, puisque ma présence ne te plaisait pas, que te coûtait de me laisser dans mon erreur, eût-elle été un mont, un nuage, un songe ou un rien? Aussitôt, furieux et insensé de tant de douleur et de la honte que j'avais subie en ce lieu, je m'éloignai de là pour aller chercher un autre monde, où je ne verrais personne qui pût rire de mes pleurs et de mes souffrances. [Slauerhoff heeft het slot van de laatste zin aangestreept. Zie ook document B-IV, blad [7].]
‘“En ce temps mes frères, déjà vaincus, se trouvaient dans une extrême situation; quelques-uns d'entre eux, pour plus de sûreté, avaient été enterrés sous diverses montagnes par les orgueilleux immortels. Et comme nulle force ne peut atteindre le ciel, moi qui ne cessais de pleurer sur mes malheurs, je commençai à éprouver la punition que l'impitoyable Destin imposait à mon audace.
‘“Je sentis ma chair se convertir en une terre dure et mes os devenir des rochers: ces gigantesques membres que tu vois s'étendirent le long de ces eaux; enfin mon corps immense fut changé par les dieux en ce promontoire éloigné, et, pour redoubler mes chagrins, Thétis m'entoure toujours de ses eaux.” [Het slot van de laatste zin is door Slauerhoff aangestreept.]
‘Ainsi parlait-il, et, en poussant un terrible gémissement, il disparut subitement; aussitôt l'obscur nuage se défit, et au loin on entendit mugir la mer en courroux. Alors, levant les mains vers le choeur sacré des anges qui nous avaient menés si loin, je priai Dieu d'éloigner de nous les événements qu'Adamastor avait présagés.’ |
|