Het China van Slauerhoff
(1985)–J. Slauerhoff– Auteursrechtelijk beschermdAantekeningen en ontwerpen voor de Cameron-romans
[pagina 295]
| |
BeschrijvingEén blad van een schrijfblok van kwartoformaat; aan de rectozijde rechts boven in potlood het nummer 155. Tekst: zowel recto als verso. Aan de rectozijde is de tekst grotendeels getypt; alleen de laatste drie zinnen zijn met inkt geschreven. Geheel onderaan staat z.o.z in potlood. Van de versozijde is alleen de tweede helft benut; de tekst is met potlood geschreven. | |
DateringNiet vast te stellen. | |
TekstGa naar margenoot+155 Ga naar voetnoot1Twee kale monniken in goudgele pijen nemen hem in hun midden □ zij vragen niets brengen hem door de kale bergtuin naar het paviljoen waarin een leger is gespreid 〈- Van〉Het dak wordt door zes slanke pilaren gedragen verder is het open naar alle windstreken. De top is nu weer zichtbaar aan den overkant van een groen dal het is alsof een zeearm onderaards[ch] hier is doorgedrongen. □ Hij wil weer weggaan maar de monniken begrijpen dat hij het heiligdom zien wil In een nevelige tempelhal troont een afzichtlijke zwaarlijvige Boeddha als een koning die in zijn troon is vastgegroeid er nooit meer afkomt maar van zijn verheven zitplaats alles beheerscht wanstaltige boosaardige goden en godinnen omringen hem Hij voelt al het wee waaraan hij zich ontkomen waande met een golf weerkeeren alle aardsche ellende wreedheid verdeeldheid tegenstrijdigheid is in deze goden belichaamd. □ Hulpzoekend wendt hij zich naar de monniken deze zijn teruggeweken in de hoeken een draait een gebedstrommel de ander heeft een groot masker op en buigt op en neer. Oogen en ooren vol afgrijzen wankelt hij naar buiten en tast langs de muur maar vindt de poort gesloten de nacht is gevallen Alleen het paviljoen is nog zichtbaar aan de overkant van de tuin door een hoornen lamp die halverwege afhangt Het lijkt een wanstaltig monster op te dunne ongelede pooten □ de eedle zwier van het gewelf is door de nacht nu moet hij daar blijven ruikt vermolmd hout en vochtige steen - □ Vannacht zal het leger der droomen weer op hem afkomen. □ Hij worstelt urenlang wentelt zich wondt zich dan als een plotseling stijgende vloed overdonderd [lees: overdondert] hem de slaap en de branding der droomen wentelt zich over hem heen als over een schelp die | |
[pagina 296]
| |
van het veilige strand wordt meegesleurd naar het kokende midden van een cycloon waar ook de grootste schepen de strijd tegen de draaikolken verliezen. Ga naar voetnoot2De strijd der schepen duurt kort. als hun hout en romp is uiteengerukt zijn ze weergekeerd. De kleine schelp kan niet breken en blijft even oud als hij al was in de 〈- azoischGa naar voetnoot3〉 [open ruimte] en al t geruisch dat hij in zijn binnenste heeft moet hij teruggeven Ga naar voetnoot4z.o.z[.] Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot5Smeekend rijst hij van zijn leger op. De eerste monnik drukt hem 〈- de trommel〉 [in d] het gebedswiel in de hand - als een bezetene gaat hij draaien - De ander zet hem het masker op. De derde zegt; Het helpt niet meer het gebed is het goede niet de demonen hebben hem herkend het helpt hem niet zijn gelaat te verbergen achter het masker □ De maalsteen heeft hem beet. hij moet mede. □ De grootste omwenteling kan hem terugbrengen. 〈- Ja〉 Hij helpt hem op en zet hem op het pad. het eenige dat steil en strak en ver naar de laagvlakte terugvoert.Ga naar voetnoot6 Vergeet niet dat dit pad ook terugleidt niet dat waarvan je 't verste verwijdert [lees: verwijderd] 〈- bent〉 〈+ voelt〉 je t dicht〈- bij〉ste bij bent. | |
CommentaarHet blad draagt op de rectozijde rechts boven het nummer 155. Het is niet waarschijnlijk dat we hier te maken hebben met een paginanummer uit een omvangrijk voorontwerp. In dat geval zouden ongetwijfeld meer fragmenten zijn overgeleverd dan we nu tot onze beschikking hebben. Aannemelijker is dat het cijfer verwijst naar een bladzijde uit een of andere bron, maar we hebben die niet kunnen vinden. Wanneer we dit document in verband brengen met D-IV, lijkt het erop dat de hier beschreven scène zich afspeelt in het daar als eerste genoemde klooster. Dat ligt hoog in de Kun-Lun-bergen, en in het onderhavige fragment is sprake van een pad dat als enige steil en strak en ver naar de laagvlakte terugvoert. Hiertegenover staat dat volgens document D-IV maar één beeld zich in dat klooster bevindt, terwijl in D-V Cameron(?) geconfronteerd wordt met een Boeddha-beeld dat omringd is met allerlei goden en godinnen. Het is echter mogelijk dat deze groep als één beeld moet worden opgevat. De beeldspraak onder aan de rectozijde, te beginnen bij de branding der droomen wentelt zich over hem heen als over een schelp, doet sterk denken aan die op blz. 218 van Verzamelde Werken, VI. Zie hiervoor de commentaar bij document C-VII, blz. 262. |
|