Het China van Slauerhoff
(1985)–J. Slauerhoff– Auteursrechtelijk beschermdAantekeningen en ontwerpen voor de Cameron-romans
[pagina 145]
| |
BeschrijvingCahier met afgeronde hoeken, in zwart gemoireerd omslag, met etiket waarop gedrukt: C.M.S. Bookshops, | Lagos & branches. Op dit etiket voorts in Slauerhoffs handschrift: Einde overstrooming | Begin tocht naar de binnenlanden (de laatste twee letters staan op het zwarte omslag) met links boven: 2, veranderd in 3. Het gevergeerde papier is gelinieerd. De bladen zijn door Slauerhoff uitsluitend recto gepagineerd: 1 tot en met 19, 19a, 20a, 20b, 20c, 20d, 21 tot en met 40. Blad 10 is een ingeplakt blad. Blad 31 ligt los en heeft blijkens de scheurrand oorspronkelijk met blad 10 een geheel gevormd. De bladen 19a en 20a vormen een los dubbelblad, evenals 20b en 20c. Deze dubbelbladen zijn uit een ander, soortgelijk schrift gescheurd: de liniëring begint drie millimeter hoger. Ze zijn door Slauerhoff zelf ingevoegd, gezien de door hem aangebrachte paginering. Het verhaal vertoont hier geen onderbreking. Het cahier bevat nog het oorspronkelijke aantal bladen (veertig); het bindgaren, tussen de bladen 20 en 21, zit immers nog tamelijk strak. Blad 23 is op het paginacijfer na geheel blanco. Toch gaat het verhaal gewoon door, van blad 22 naar blad 24. Dit hoeft niet te impliceren dat Slauerhoff blad 23 per ongeluk heeft overgeslagen; hij kan het plan hebben gehad de tekst van blad 22 nog wat uit te breiden. Blijkens de romantekst is het hier echter niet van gekomen. De tekst is met inkt geschreven, behoudens één verandering in potlood. Alleen de rectozijden van de bladen zijn benut. Uitzonderingen vormen verbeteringen en korte toevoegingen op de versozijden van de bladen 3, 4, 24, 27 en 29. | |
InhoudHet betreft hier een voorontwerp voor Het leven op aarde, en wel Verzamelde Werken, VI, blz. 85, r. 14, tot blz. 106, r. 16. | |
DateringEind 1933 tot januari 1934. | |
TekstGa naar margenoot+In 't begin van deze vaart lagen hier en daar nog groote lappen land gelijk met het water of er even boven 〈- 〈- m〉en moesten wij〉 die ons dwongen tot groote omwegen. Maar de rivier rees hoe langer hoe meer 〈- en het〉 de groote vlakte veranderde. en het eindresultaat was een eilandrijk waar Japan gerust jaloersch op kon zijn. Alleen 〈- dorpen〉, tempels en kloostercomplexen staken nog boven water uit, met hun verweerde wallen kunstmatige boomgroepen. 〈+ op lage heuvels gebouwd.〉Ga naar voetnoot1 〈- De dorpen〉 | |
[pagina 146]
| |
De dorpen 〈- en de akkers〉 lagen onder water alleen door groepen daken als omgeslagen en bijeengedreven booten 〈- o〉boven de geheel ondergeloopen akkers. De tempels en kloosters voeren we voorbij, deze hadden meestal zelf voldoende voorraad, of /de monniken/ dreven met de bevolking die bij hun heiligdom behoorde, dezelfde woekerhandel 〈- die〉 /als/ wij vreemdelingen〈- ,〉/./ 〈- zorgend onbekend te blijven toch met eenige schaamte dreven.〉Ga naar voetnoot2 Ga naar margenoot+Groote en zeer afgelegen dorpen meden wij ook de bevolking was daar talrijk en totaal uitgehongerd en zou[den] door onze kogels niet van het voedsel worden afgehouden: door 't overlevende vierde of tiende van de boeren zouden wij nog zijn overmand. Alleenliggende hoeven en de kleinste gehuchten waren onze geschik[t]s〈- te〉/t/ 〈- klanten.〉 /afzetgebied./ Daar bleven we liggen - voor anker gaan was niet noodig - als de jonk tegen de toppen van een bamboe of thuja boschje aangedreven was. bleef hij wel stil 〈-liggen〉 Soms liet Hsioe een vlag hijschen. waarop in bloedroode karakters [‘]Rijst te koop’ Meestal hoefde dit niet en begonnen van alle kanten bootjes en vlotten naar ons toe te roeien 〈- als〉 zoodra wij stillagen. Hsioe gaf dan een handvol rijst 〈- en〉of graan aan de eerste die de jonk bereikte Ga naar margenoot+□ Aan de volgenden weigerde hij 〈- zelfs〉 te verkoopen. sloot ramen en luiken af || en beval hen op een afstand te blijven - De dreigementen en smaadredenen veranderden dan van lieverlee in smeekbeden en eindelijk kwamen uit vodden die ze tusschen kleeren en huidGa naar voetnoot3 de laatste geldstukken te voorschijn soms ook kunstvoorwerpen maar deze weigerde Hsioe bijna altijd. Alleen als ze hem persoonlijk bizonder bevielen nam hij ze en zette ze bij zijn verzameling in de kajuit. Ik heb hem de prachtigste jade oorhangers en fluiten en reukfleschjes en zelfs reliquïen [lees: reliquieën] zien weigeren alleen omdat hij ze al in een of meer exemplaren zoo bezat. Aan die omstandigheid hebben 〈- meed〉 meerdere boeren hun honger[s]dood te danken □ Er zijn wel nietiger oorzaken voor iemands dood. Eigenlijk waren wij alle vier gekant tegen dit soort koophandel. 〈- Waarom lieten〉 □ HaitanGa naar voetnoot4 omdat het haar verveelde. □ Godonow omdat hij zulk vreedzaam en bijna ongevaarlijk werk verachtte. Ga naar margenoot+Op een na v〈- a〉ond natuurlijk iedere bezigheid waarbij men de kennis van de klassieken niet noodig had, beneden zijn waardigheid. 〈- En alleen ik was in het hart gegriefd〉 /Ik schaamde mij/Ga naar voetnoot5 bij t zien van die | |
[pagina 147]
| |
uitgehongerde tot 〈- de〉 〈+ het〉 laa〈- t〉gste bestaansminimum neergedrukte wezens. die hun kostbaarheden, de laatste slagboom tusschen leven en honger[s]dood. in de handen van de gulzige Hsioe lieten vallen. die tierde 〈- als een reusa〉 op hun verdronken ellende als een reusachtige zwam op een vochtig ondergeloopen veld. Alleen met onze blikken en gebaren konden wij onze afkeer 〈- voldoende〉 aan elkander kenbaar maken. Eerst veel later vonden wij een soort omgangstaal bestaande uit chineesch engelsch en enkele mongoolsche woorden = Toen wisten wij niet dat wij nog langen tijd bijeen zouden blijven en deden ook geen moeite elkaar te begrijpen - Ook Hai Tan en Op ee n na spraken niet met elkaar, zij kwam uit Ho-Nan. hij uit Ga naar margenoot+Shantung zij kind van het volk kende niet het mandarijn || en misschien niet meer dan een honderd karakters [twee regels wit] Misschien kwam t door de onmogelijkheid van omgang met elkaar. dat wij 〈- ons in 't begin te zwak en te verdeeld voelden om ons te verzetten tegen Hsioe's bevelen.〉 /ofschoon wij dit verafschuwden, in 't begin toch gedwee alles uitvoerden zooals Hsioe het bestelde./Ga naar voetnoot6 Hij had ons met stokken gewapend met scherpe punten en kanten - Al te opdringerige boeren stieten wij daarmee 〈- van de jonk af.〉 〈+ af.〉 Het was een gevaarlijk bedrijf: soms omringden dichte drommen de stilliggende jonk 〈- so〉 en 〈- wij〉die 〈- wondden〉 gewond werden teruggestooten hitsten brullend van woede en pijn de anderen op met geweld 〈+ zich van〉 de voorraad. die voor t grijpen lag. meester te maken. Maar dat gebeurde nooit - 〈- niemand〉 het waren gedweee en slaafsche wezens - aan onderdrukking en knevelarij gewend - 〈- Als〉 Werd het 〈- so〉dreigend dan 〈- vouwden〉 〈+ deden〉 Hsioe en Hai Tan hun gewaad van boven open en toonden sikkel en pijlen in t rood 〈- gebordu〉 op hun zwart kleed genaaid -Ga naar voetnoot7 Ga naar margenoot+Bij t zien van die teekens doofde de opflikkering van verzet dadelijk - Van ontzetting sprongen de drieste enteraars over boord en werden niet opgevischt. 〈- Zoover kwam het〉 /Dit gebeurde/ maar een paar maal: in de streek werd het behooren tot de geheime bond spoedig bekend - en de hongerenden kwamen enkel nog als smeekelingen. Ze lieten hun vrouwen en kindren zi〈- j〉en 't bovenlijf naakt, de tusschenribsruimten zoo diep ingezonken. dat de borstkassen kooien leken waarin alleen nog 't hart leefde in laatste fladderingen: en in de ontvleeschteGa naar voetnoot8 gezichten alleen de oogen - de mond bleef in een slappe grijns half open staan. Langen tijd kon ik niet eten. 〈- Al t voedsel dat〉 〈+ Alles wat〉 ik nam veranderde in een verwijt dat ik mij voedde terwijl ik het leven niet liefhad terwijl 〈- de〉het volk dat niet〈+ s〉 dan t leven 〈- had〉 bezat dit bij gebrek aan voedsel verloor. Eerst bewaarde ik mijn deel en gaf het weg, maar Hsioe merkte het en verbood mij; ik bedierf de handel. | |
[pagina 148]
| |
Toen was mijn medelijden 〈- ook〉 〈+ al〉 voorbij 〈- en de〉 ik was zelf half Ga naar margenoot+verhongerd. Want ons || voedsel was ook uiterst schaarsch. Alleen Hsioe hield lange maaltijden - m〈- aar〉et vele gerechten maar daar ik in ongenade was, at ik nooit met hem mee. Het was mij onverschillig - Ook de hongerenden. ik zag ze over t hoofd - hoe dicht ze ook bij waren in rijen op de banken van de hulken zaten en de handen naar ons uitstrekkend - de wanhoopsgrijns op 't gezicht - als door de onderwereld geweigerden. weer tot 't aardsch bestaan verdoemden - bij de levenden om medelijden om voedsel kermend -- dit was onwezenlijk en onwaar niets [lees: Niets] was er dan de groote grijze watervlakte - wat beteekende het dat daar vogels over neerstreken en opvlogen visschen soms in de lucht sprongen - menschen uit hun schuiten vielen - uit hun woningen spoelden en afdreven - ergens 〈- z〉 〈+ weg〉zakten in t slib of hangen bleven in de boomen - De generaties kwamen en gingen de bevolking bleef - wat vermeerderend in tijden Ga naar margenoot+van genoegzaamheid inkrimpendGa naar voetnoot9 || [regel wit] en de vlakte lag bruin en droog of drabbig en overstroomd maar verdroeg alles - roofbouw en braakliggen. Soms nam een rivier een nieuwe loop - en brak door - na maanden had hij zich een bedding ingesle[e]pen en liet de vlakte verder ongemoeid. Het eenigste was [lees: wat] bleef. was een verlangen dat nu en dan onweerstaanbaar opkwam, een van de kleine meisjes die de ouders met opgeheven armen aanboden, te koopen - Wat zou ik er mee moeten beginnen? Was mijn eigen lot niet ellendig genoeg? □ Maar deze menschen moest het benijdenswaardig toeschijnen, ik had immers voedsel, iedere dag, en ik kon uit 〈- h〉de hongerstreek wegkomen. Soms kon ik mij niet weerhouden en nam een van de bruine gerimpelde schepseltjes met stokbeentjes smal geel gezichtje, schuine oogjes kuifje op 't voorhoofd - zorgelijk Ga naar margenoot+saamgeknepen mondje in mijn handen - en hield het alsof hetGa naar voetnoot10 || [regel wit] en gaf het dan terug met een aalmoes Groote teleurstelling teekende zich dan af op de gezichten - voor zoover dit nog mogelijk was. □ Hsioe vertoonde zich weinig. en als hij aan dek kwam zat hij in een zware stoel het kwabbig lichaam in een wijd overkleed en ook dan deed hij of alles hem niet aanging. □ Toch was hij het die tot in de kleinste bizonderheden de route regelde de prijzen de hoeveelheid die verkocht zou worden - Maar op een dag werd hij opeens levendig. □ Hij sprak lang en druk met de schipper - deze voer uit en peilde de watervlakte terwijl Hsioe met zijn verrekijker de kim afzocht. Hij gaf 〈- mij〉 hem mij en vroeg te zeggen wat ik zag - In de verte stroomde het water wat ik zien kon aan takken en blaren die meedreven - 〈- en er war〉 en voor t eerst | |
[pagina 149]
| |
sinds lange tijd zag ik wat anders dan daken = hier en daar was reeds de bovenste post van een raam zichtbaar - Ga naar margenoot+Ik bracht Hsioe over wat ik zag. hij riep de boot terug. en meteen 〈- trachtten wij weg te〉 〈+ werd〉 getracht weg te komen. □ Maar wij hadden hier lang gelegen en de jonk was in het slib gezonken - Eindelijk gelukte het. maar t was doodstil de Oostenwind was ergens anders heengegaan. het groote rietmatten zeil hielp ons niet - groote riemen werden te[r]weer[s]zijde van de boeg uitgelegd maar geen van allen had veel kracht - de schipper en Hsioe moesten ons helpen. Zij deden het met duidelijk aan de dag gelegde minachting - De kracht van de schipper 〈- de〉het gewicht van Hsioe aan t eind van de riemen brachten ons in beweging. Maar t stroombed van de rivier dat wij moesten trachten te bereiken was nog ver weg. Ga naar margenoot+En toen 't donker werd zat de jonk weer op grond - Er was nu strooming in het water. □ Takken daken, huisraad, lijken van mensch en vee dreven ons voorbij. 〈- meegezogen met〉 alleen of in donkere klompen onder water of er met een hand poot of twijg boven uitstekend Tegelijk met het opkomen van de maan kwam er stilstand, zoo vol〈- komen〉ledig dat het water niet meer rimpelde. En daarna vloeide het iets 〈- t〉 terug. □ Hsioe kreeg weer hoop. hij haalde dikke wolken uit zijn pijp en liet ook ons een beker geven wat nog niet gebeur〈- t〉d was op den tocht. Het water werd stiller en stiller, het vuil bezonk en toen kwam het spiegelbeeld van de maan eerst dof geleidelijk aan glanzend te voorschijn in een diepte die het water niet had. Ga naar margenoot+Toen werd ook het nachtgewelf helder de sterren namen hun plaatsen in, de wereld was teruggebracht tot een vlak waarin alleen lichter en donkerder grijze tinten, lichten en streepen zich onderscheidden 〈- van〉 〈- De b〉 Wij bleven laat op 't dek en voor t eerst sinds ons samenzijn schepten wij behagen in elkanders gezelschap. □ H〈- is〉sioe reciteerde een gedicht van Wang WeiGa naar voetnoot11 de wereld ligt onder water geborgen
De rijpe maan ziet zijn eigen gelaat
Het rad van het zijnGa naar voetnoot12 is verder gewenteld
Waarom zijn de menschen niet meegaand
En martlen zich met eigen zorgen --
Het [lees: Hij] herhaalde het eenige malen bracht nauw merkbare variaties in het motief. en alleen de maan behield zijn plaats in het versrythme. Haitan zong daarna een gelaten en eentonig lied. Op een na deed een verhaal waarin | |
[pagina 150]
| |
bloemen geesten en mensch[en] voortdurend van gedaante verwisselden en elkaar toebehoorden. Ga naar margenoot+Ik vergeleek deze nacht 〈- met〉 〈+ op〉 een stilliggend schip met die van vroeger. □ 〈- Hoe kwam het dat〉 deze stilte door een enkel geluid begeleid met de voortdurende davering toen. Hoe kwam het dat ik nog niet gelukkig was? □ Geen van deze stond mij nader dan mijn vroegere scheepsmakkers. Wel had ik in mij veel dat overeenkwam met Hai Tan. ook met Op een na. maar ook deze beiden waren mij even vreemd als de rest. Opeens kwamen zwermen vogels 〈- aanzett〉 〈- en〉 sommige[n] streken neer op de kruinen van boven het water uitstekende boomen, andere bleven in kringen hoog in den hemel zwe[e]ven. □ Dat waren de gieren - Een paar minuten later stak de wind op en begon het water weer te vloeien. Maar na de komst van de vogels waren allen al begonnen te trachten weg te komen - Hsioe liet een luik openen en een paar zware kisten werden naar boven gebracht en op Ga naar margenoot+het dak van de 〈- b〉 verlaten boerderij 〈- wen〉 || waar wij naast lagen gewenteld. 〈- Een halve meter〉 Daarna werden nog eenige zakken rijst geofferd. voordat het schip heelemaal vlot kwam. De koers van de rijst was toch al met het rijzen van het water gedaald. 〈- en〉 Wat de kisten bevatten zouden wij later zien. als ze terug werden gehaald. Het water was intusschen sneller gaan stroomen en de jonk dreef vanzelf mee de riemen konden binnen boord blijven een paar man stonden met gaffels klaar gevaarlijk drijfhout terug te stooten de schipper hing met een paar man tegen de stuurriem. Maar dit kon het ongeluk niet verhoeden toen we al nabij de bedding van de rivier moesten zijn - schuurde en kraakte het onder de bodem van de boot takken zwiepten op. het water spatte en vloog over ons heen - 〈- toen〉 〈- Na een uur al〉 〈- Het werd dag ma〉 De morgen kwam grijs en schemerig het water scheen niet naar de rivier terug Ga naar margenoot+te vloeien maar als mist boven de vlakte te || [te] blijven hangen - De jonk lag in een kreupelbosch. de takken staken over t dek: op een bed van slib. in een net van warhout gevangen was de kans nog te ontkomen afgesloten. Ik was benieuwd hoe Hsioe zich hieruit zou redden - Ik dacht dat hij wel zou trachten zich met zijn winst te redden in de boot naarGa naar voetnoot13. en dat hij ons de jonk over zou laten - □ GodonoGa naar voetnoot14 en 〈- o〉Op een na dachten dit blijkbaar ook: geen oogenblik gingen ze slapen - voelden telkens in hun zak zaten op t dek en als Hsioe zich vertoonde was er onmiddellijk iemand achter hem. Maar hij deed geen poging om weg te komen. □ 〈- Was onze hem te daad〉 Later merkten we dat Hsioe heelemaal niet van plan was te gaan. Anders had hij toch gemakkelijk met de sloep kunnen ontkomen - naar Lang TsjouGa naar voetnoot15 het geld van de verkochte rijst met zich meenemend. | |
[pagina 151]
| |
Maar Hsioe deed. alsof er geen takken en boomen uit het water staken en de jonk Ga naar margenoot+niet steeds verder in t bosch wegzakte || hij bleef meestal in de kajuit en kwam nu en dan op het dek zijn pijp rooken. Ik kon het niet laten 〈- voor〉 〈+ over〉 dit onverklaarbaar gedrag te spreken - en moest mij nu wel tot Godono wenden want Op een na en Hai Tan waren er heelemaal onverschillig voor. Waarom laat Hsioe ons hier niet zitten en gaat hij niet alleen naar Long [lees: Lang] Tschéou? Zooals gewoonlijk antwoordde Godono eerst niet maar werd geteisterd door een stuipachtige lachbui waarin hij dreigde te stikken - Zijn reeds breede mond trok tot zijn ooren en zijn eene schouder ging in de hoogte zijn bruine oogen puilden uit. Eindelijk kwam de ontlading.
-- Weet je dan niet dat Hsioe ons nu eerst noodig heeft. Denk je dat wij mee zijn gegaan om die rijstverkoopmaskarade [lees: -maskerade] mee te maken. Waarom dan? Ga naar margenoot+Om de wapens en kogels naar Tse KingGa naar voetnoot16 te || brengen natuurlijk -- meer zeide hij niet maar ik zag dat hij ‘ezel’ dacht. Zat dat in die kisten. Weer kwam de emotie over hem. -- Denk je dat Hsioe een heele expeditie op touw zal zetten om twee kisten wapens weg te krijgen. De hoofdvoorraad is onderweg die moeten we hier opwachten. Ik vroeg daarop Godono of hij ook meeging naar Tse King. Wie anders zou de beschaafde scheefoogen moeten wijzen hoe zij de wapens moeten hanteeren? Trouwens het geeft toch niets; zoodra wij de hielen hebben gelicht worden ze toch bedorven. En wie meer gaan mee. Hsioe zelf niet, hij kan geen dag te paard zitten □ En hij zal zich niet te dicht bij Tse King wagen. □ Anders nemen ze hem als gijzelaar. Wie zal dan de aanvoerder van ons beiden zijn? Weer kwam zijn lachbui als onweer opzetten - maar ditmaal nam verbazing de Ga naar margenoot+overhand. || toen spot, [‘]Wie van beiden. Hsioe kan je hier niet missen. Hij zal toch van je kennis van de zeevaart gebruik willen maken, om je gestrand[d]e schip te laten bewaken en het weer veilig de rivier af te brengen na de volgende overstrooming die nog wel even uit kan blijven -’ Moest ik hem openbaren dat ik de langste weg had afgelegd die ooit een Europeaan door China levend had afgebracht? | |
[pagina 152]
| |
Ik geloofde het zelf nauwlijks meer. 〈- 〈- het〉bij〉 het laffe bedrijf waaraan wij deelgenomen hadden had mij ondermijnd. Mij bleef geen ander middel om mij te handhaven en dus viel ik hem aan - Hij was sterker en gespierder dan ik met zijn lange gorilla achtige armen omvatte hij mij en perste de adem uit. In [in] de wanhoop kwam ik tot een wanhoopsdaad ik drong hem naar de rand met mijn laatste krachten, zoodat wij samen over boord moesten vallen. Plotseling liet hij mij los. tot mijn woede en schaamte geschokt door een nieuwe lachaanval. Ga naar margenoot+Eerst dacht ik dat mijn vechtmethode de oorzaak was neen hij wees 〈- over zijn scho〉 〈+ achter mij〉 en mompelde: hij heet schildpadzoonGa naar voetnoot17 hij moest kwallenzoon heeten. Hsioe stond daar. op ons gestommel te voorschijn gekropen. alleen gekleed in een wijde broek waarvan de eene pijp nog was opgestroopt. Zijn kwabbig bovenlichaam vooral trilde als haaivin als nestsoep. bij iedere beweging die hij maakte. en duidelijk was hij driftig en hield ons voor dat wij beiden hadden kunnen verdrinken - Hij zag in ons dus toch een zekere waarde - Toen hij hoorde dat wij twist[t]en over het opperbevel van de expeditie was zijn verwondering groot - gehuicheld of oprecht weet ik niet. - Gelooven barbaren dat zij over 〈- ondern〉 〈+ mijn〉 ondernemingen 〈- ku〉 zullen bevelen? Op een na zal de uitvoerder van mijn wil zijn en nog eerder zal ik als hij sterft - Haitan in zijn plaats laten komen dan een van beiden -’ Godono kreeg het weer te kwaad - □ Graag zal ik mij voor de prinses met de karbonkel op 't aangezicht neerbuigen riep hij uit. Ga naar margenoot+Hsioe verwaardigde zich geen antwoord meer. en kroop weer in zijn kajuit terug. Tusschen 〈- Godono〉/Holbein[?]/Ga naar voetnoot18 en mij werd verder geen woord gewisseld. Wij waren weer gelijken: minderen van een door ons beiden even sterk veracht[t]e Chinees: in elkaars bijzijn vernederd: beiden even diep - Het was moeilijk elkaar te vermijden - meestal staarde ik naar de rivierzijde en Godonow naar de [open ruimte] De waterspiegel zakte steeds nu kwam het half-verrot en met wier doorwoelde gebladerte van de heesters bloot waarin doode visschen en vogels in 〈- de〉/een/zelfde desolaatheid hingen. Eindelijk kwam ook de 〈- dijk bloot〉 kruin van de dijk boven het water uit. De boot kon niet meer varen: op een licht vlot werd Op een na de magerste van allen afgezonden: hij bereikte nauwelijks de dijk het vlot weekte uit elkaar. Hij heesch zich bij de helling op. zijn lang gewaad kleefde aan zijn lichaam met zijn stok voor zich uit tastend. ging hij in de richting van Lan Tscheou. | |
[pagina 153]
| |
Als een dorre tak teekende zich zijn gedaante af tegen het vuilgrijs verschiet, door geen huis of heuveltop bepaald - door [geen] schip verschoven - geen zichtbre kim - Ga naar margenoot+beeld || van een doode oneindigheid. 〈- Nieman〉 Opeens was ook hij verdwenen en geen van ons geloofde hem ooit weer te zien - Maar op de middag van 〈+ de〉 derde dag na zijn verdwijning kwam in de verte over den dijk die nu een halve el boven t water uitstak een 〈- langzame〉 stoet van dragers voorafgegaan naar het scheen door een rij langzaam voortschuivende grauwe en bruine heuvelen. □ De komst van de kameelen misschien uit [uit] de steenwoestijnen van midden Azie in dit drassige overstroomde land was vreemd en stemde mij droevig - ik begroette hen als ballingen van de andere kant gekomen met hetzelfde lot als ik belast - het was een gedenkwaardig oogenblik voor 't eerst voelde ik een moment dat wat ik zocht en waaraan ik meer twijfelde dan geloofde toch bestaan moest ergens ver weg. maar niet onbereikbaar. Later ook, toen de zware kisten aan weer[s]zijden van de bulten tegen de logge rompen hingen - behield ik dit gevoel die herinnering. t was voldoende ze even aan te raken - om mij kracht te geven Ga naar margenoot+□ Op een na. de dragers en drijvers bleven op de dijk. 〈- Drie〉Zes kameelen, de voorste bereden door een mongool uit ---- daalden voorzichtig de nog verborgen dijkhelling neer en kwamen op ons af - Zij kwamen langzaam nader hun plompe pooten zogen zich telkens vast in de drassige bodem. □ Een kon niet meer los komen, nog lang stak zijn gebogen hals met de droeve kop boven t water uit - 〈- als〉 zwaaide heen en weer en bleef ons verwijtend aanstaren als een enorme stervende zwaan. De andren kwamen behouden langszij de jonk en werden als lichters beladen met alles wat Hsioe mee wilde nemen: kisten en zakken. wij kwamen het laatste. 〈- Nog〉 Behouden kwamen wij op den dijk aan en vonden daar Op een na zittend. en verder van hem af een groep van dertig koelies die in de modder uitrust[t]en Nog een reis deden de kameelen heen en weer en toen ging het convooi uiterst langzaam en telkens struikelend over de dijk naar Lan Tscheou dat nog drie dagreizen ver weg moest liggen. Ga naar margenoot+[regel wit] In Lan Tscheou bleven wij zeven dagen en verlieten het daarna door de Oosterpoort. □ Op een na en Godono reden voorop en ik reed in de achterhoede. Hsioe zag ons na van de wallen - Wij reden eerst door rijstvelden toen even door 〈- meterhooge〉 akkers waarop LlanggrasGa naar voetnoot18a meterhoog groeide - daarna lag het lossveld [lees: lössveld] voor ons, schijnbaar onbewoond: de bevolking woonde in holen in de zijwanden van de talrijke ondiepe ravijnen. - Over dit land heenziende was er niets dan breedgerimpeld geel.Ga naar voetnoot19 | |
[pagina 154]
| |
Ik zag niet eenmaal om, nog bevreesd dat de schim van mijn verleden mij terug zou halen. Zoo ontkwam ik het eindelijk en voorgoed: maar ik had toch niet het gevoel een andere toekomst achter de kim te vinden. 't was of wij terugredenGa naar voetnoot20 - het nabij verleden voerden naar dat van dit land alleen openliggend naar zee, afgesloten en gestold in t midden - tusschen de zoutmeren en bergketens en steenwoestijnen zijn eindelijke oplossing vindend. Ga naar margenoot+Dit eentonig, meesleepend 〈- en onafwendbaar〉 gevoel bleef ook gedurende de verdere tocht overheerschen: hoewel de tegenstand waarop wij stieten en de gebeurtenissen waarin wij geraakten hard en ingewikkeld genoeg waren. De tocht zelf was als t voortschuiven van een gletscher - onmerkbaar en onweerstaanbaar. de rampen rolden er als zwerfblokken overheen, een diep spoor achterlatend, verwoestend, maar de gang van de voortschuivende massa niet beinvloedend. Eerst was iedere dag gelijk aan de vorige grijs en stoffig en geluideloos, door het landschap reed geen kar bewerkte geen boer dorre akkers, in de hemel trok geen wolk voorbij, oude pulverende steenen getuigden soms van vroeger leven met halfuitgewischte karakters en grauwwitte dorre beenderen - die rondom verspreid lagen - Rivieren en meren waren stroomloos. en onbevaren in de rietbosschen doolden soms scharen plukkers en vlechters tot dit wanhoopsberoep vervallen door hongersnood of pest Ga naar margenoot+Om mij had de tocht zoo mijn verder leven mogen duren, nooit had ik zooveel rust en zooveel ruimte gekend - Ik bleef bij de achterhoede zette de dieren en de dragers niet tot spoed aan, maar zorgde dat ze gelijke tred hielden - De anderen bleven meest aan t hoofd van de karavaan. □ Maar hun 〈- gemop〉 murmureeren tegen droogte traagheid onzekerheid van het te behalen gewin werd ik toch wel gewaar - Steeds trachtten ze mij in hun klachtingGa naar voetnoot21 te betrekken maar ik hield mij doof. Alleen als Godonow en Haitan samen verdwenen waren in een tent of samen reden op de rug van een kameel 〈- reed〉 kwam ik Op een na op zijde en tracht[t]e hem uit te hooren over de afstand die wij nog hadden af te leggen - 〈- Waarom mij〉 Eigenlijk had ik gevonden wat ik zocht: een 〈- doello〉 voortbewegen 〈- door〉 over een land dat men gerust als grenzenloos beschouwen kon - zoo langzaam kwamen wij vooruit, zooveel mogelijkheden van omwegen verdwaling oponthoud - en terugslag wa〈- s〉ren er.Ga naar voetnoot22 Ga naar margenoot+Het zwerven 〈- in de〉 doelloos en eindeloos wat wilde ik meer? Verlicht was ik ook wanneer Op een na mijn vragen en wijzen in de verte beantwoordde met nog lang niet - over 〈- een〉drie maanden, als de winter niet te vroeg | |
[pagina 155]
| |
invalt, anders volgend jaar - Dat wij dan in dien winter in de woestijn veel kans hadden om te sterven viel hem niet in. en mij ook niet - 〈- i〉Ik leerde onder 't gaan van hem chineesch - wat in t begin ondoenlijk is [lees: was], want hij kende eigenlijk geen engelsch maar - als men langen tijd in de eenzaamheid samen is. geloof ik dat men besmet wordt met elkanders taal. d.w.z. de oudste taaiste en sterkste taal dringt in het brein van de ander - zonder dat het proces in onderdeelen is te volgen - de infectie blijft latent en breekt op een〈+ s〉 〈- goeden dag〉 uit - 〈- en het blijkt dat〉 Op een dag sprak ik gewoon met Op een na. □ Hij vertelde mij 〈- veel〉 van zijn leven. Doordat ik mij dit /vanzelf/ goed in alle onderdeelen 〈- voor kon stellen〉 in kon denken en na kon leven 〈- ging〉 verdiepte ik mijn kennis van de taal nog meer. Ga naar margenoot+[bladzijde zonder tekst] Ga naar margenoot+Al speelde het zich geheel op land af duizenden mijlen ver van zee, al behoorde Op een na uit [lees: tot] een oud geslacht - al had hij nooit de zee gezien, al was hem het leed van een individu dat tot een mengras behoort [hem] totaal vreemd - toch vond ik een overeenkomst tusschen onze levens. Wel bewoog zijn lot zich steeds vlak bij het welslagen en t volledig geluk, 〈- wel was〉 〈+ en〉 het mijne in de buurt van de volkomen ondergang - maar in de werkelijkheid hadden onze situaties dezelfde uitkomst: wij werden nergens opgenomen door iedre levenssfeer teruggestooten en steeds op ons zelf. ons poover armzalig zelf aangewezen - En zoo kwam het dat wij beiden in een sluikhandel betrokken raakten die wij met onze beginselen 〈- de〉 tot de laagste vernedering moesten rekenen - en vonden wij in de woestijn en de volledige verlatenheid die voor ieder volledig menschGa naar voetnoot23 〈- het luchtledig〉 vrede. Soms kwam de gedachte in mij op, dat wij samen Op een na en ik die wel 〈- b〉Bijna niet mocht heeten in symbiose een volledig wezen zouden kunnen vormen - Ga naar margenoot+Maar met schrik besefte ik. dat ik weer wenschte wat ik vroeger: waanzinnig van angst was ontvloden: dat weer een ander bezit van mij dreigde te nemen. En ik zag Op een na aan en was weer gerust; neen deze was niet te duchten: deze dorre man. deze laatste van vierhonderd en meer geslachten in wie het verleden tot een formule was geworden: geen tooverformule maar een opgeloste 〈- be〉 voorgoed /met een dooddoener/Ga naar voetnoot24 beantwoord[d]e vraag. En hoe meer ik dat besefte hoe meer het zien van hem mij rust gaf - Wel besefte ik dat ik zijn rust 〈- in〉voor hem door 〈- versche〉 talrijke voorgeslachten a h ware ingeoogst en opgetast eerst na krampachtige foltrende worstelingen zou krijgen - Maar die rust bestond, en op een andere wijze dan in de ee[u]wig nijvere peutrende horlogemaker ---Ga naar voetnoot25 in Tai hai die mij, nog zoo lang geleden niet, het toppunt van zelfgenoegzaamheid op aarde had toegeschenen - Ga naar margenoot+Zoo zonder een woord zonder dat uiterlijke omstandigheden, gevaren of -- ditmaal te | |
[pagina 156]
| |
hulp behoefden te komen, loste ik de verhouding tot Op een na op. Hij was mij een voorbeeld en een baken, een vraagbaak ook. Hij zelf scheen niets van die omwenteling te bemerken. Hij was mij dankbaar voor de kleine voorkomendheden: als ik zijn leger spreidde - zijn paard wegbracht - of wijn voor hem warmde 's avonds 〈- in〉bij t bivakkeeren - □ Maar toen ik het een paar dagen lang naliet. /te zeer verzonken/ zette hij geen ander gezicht. evenmin als de dagen dat ik weer t ergste de wisselwerking der geesten vreesde - Onderwijl gingen Godono en 〈- h〉Hai-Tan voorop en waren 〈- het 's avonds〉 steeds bij elkaar en waren ['t] toch bijna altijd oneens - soms sloeg hij haar met de leidsels - 〈- alleen〉 's avonds aten ze snel met ons, het beste voor zich uitkiezend en doken dan snel samen in een vilten tent de ingang afsluitend - en niet voor de ochtend te voorschijn komend - Ga naar margenoot+Wat zich afspeelde in de 〈- sombere〉 tent doorGa naar voetnoot26 || grauwgrijze en strakke van t vilt somber en /[?]/Ga naar voetnoot27 als een graftombe drong niet tot 〈- ons〉 〈+ mij〉 door. 's nachts waren zij weg van de karavaan - waar ze wezen wilden - Maar 〈- op een〉 ik moet bekennen dat mijn gedachten zich er soms mee bezighielden. Op een nacht werd ik wakker en vond de plaats naast mij ledig - 〈- Ik〉Het gebeurde wel meer dat de oude 's nachts wegging /voor korte tijd/, maar nu kwam hij niet terug - Ik sloop op mijn beurt naar buiten en trof Op een na aan met zijn hoofd tegen de tent gedrukt - voor een opening. Ik trok hem aan zijn schouder ongeduldig rukte hij zich los en beduidde mij stil te zijn - 〈- Het was alsof ik opeens weer teruggesmakt was in〉 In deze stille ruimte ver van de broeinesten waar de menschheid zich verdringt, verdelgt en vermeerdert - hetzelfde als daar - Een droefenis die ik niet kon verdrijven door naar de sterren te turen. ook niet door te loopen langs de plaats waar de lastdieren sliepen, neergeknield of tegen elkaar aan Ga naar margenoot+leunend.Ga naar voetnoot28 || □ En 't ergste was dat ik zelf verlangde, naast Op een na te gaan staan en te staren naar wat daar binnen 〈- die〉 〈+ in〉 zwoele enge tenten gebeurde. Maar dit ging voorbij: in plaats daarvan kwam een verlangen 〈- naar〉 in 〈- een groote stad te zijn〉 - Lang Tschéou te zijn - deel te nemen 〈- en daar〉 aan het leven daar en een -- te vinden -Ga naar voetnoot29 Ruimer was dit dan de klamme wensch die mij eerst bevangen had - maar toch voelde ik mij weer gedegradeerd - ik had al gedacht aan de ruimte aan de -- genoeg te hebben. | |
[pagina 157]
| |
Toen Op een na terugkwam voer ik tegen hem uit: of de wijsheid die hij beweerde te hebben verworven - hem tot deze laagheden had gebracht - Maar hij antwoordde kalm; Als je zoo oud bent als ik zul je je ook met kleine genoegens tevreden moeten stellen - Een maaltijdGa naar voetnoot30 kan niet alleen uit voorname spijzen 〈- haaienvinnen〉 bestaan
Toen dreigde ik hem het hun te verraden en hij kromp ineen. Ga naar margenoot+Doe het niet. Doe het niet. Ze zullen mij wegjagen - en jij zult alleen achterblijven - □ Wie zal je verder de taal leeren. wie je de stad beschrijven waar 〈- wij heen gaan -〉 〈- wa〉de karavaan heengaat waar je je anders nooit in terecht zult vinden. Ken je dan Tseking? Ben je er geweest. □ Waarom heb je mij dat nooit gezegd? 〈- Er zijn〉: Als men lang leeft zooals ik zijn er 〈- stukken die men〉 deelen die men voor ieder verborgen moet houden en voor zichzelf trachten te vergeten - Ik heb in Tseking een post bekleed maar ben uitgeworpen wegens onwaardig gedrag. - Ben je dan niet bang dat je herkend zult worden? Het is zoo lang geleden - En ik ben niets meer. Heb je dan geen hoop weer wat te worden? Ik zag hem eens aan in zijn grauwe kleed met de kleine staart de schaarsche baardharen Ga naar margenoot+de voor een Chinees buitengewoon diep liggende oogen - zag hij er vervallen uit - || en toch - er was iets in die man dat hem weer oprichten kon - wat weet ik niet - maar ik had het gevoel dat die slappe gebogen rug plotseling weer recht en veerkrachtig kon worden, die klagerige stem - vol en bevelend - de slappe trekken van t gezicht sprekend en wilskrachtig - Als er iets gebeurde - Wat - Ieder van ons wacht op de gebeurtenis die hem tot zich zelf zal brengen of boven hem zelf zal uitheffen - Die komt meestal nooit - men vergeet en schikt zich. Zoo ‘Op een na’ - En ik - Ik wachtte 〈- op de intocht〉 /ook./ in Tse King.Ga naar voetnoot31 〈- In ruil voor mijn toegeeflijkheid voor de nachtelijke expedities〉 /〈- En〉 Ik voelde nu dat de voldaanheid het ruimtegevoel voorbij was. Het was een uitrusten geweest in hooge maar leege sfeer. Ik hoopte dat de gebeurtenis die mij tot mij zelf zou brengen in Tse〈- k〉 King -/Ga naar voetnoot32 Overdag ging de tocht verder - in dezelfde slagorde. □ Haitan werd hoe langer hoe overmoediger - zij lachte Op een na 〈- i〉die ze vroeger had gevreesd in zijn gezicht uit - tegen mij werd ze van schuw uitdagend en kwam soms naast mij rijden Maar ik schonk haar niet de minste aandacht □ HolbeinGa naar voetnoot33 kwam haar ook halen als | |
[pagina 158]
| |
Ga naar margenoot+zij te lang wegbleef en altijd zag hij 〈- met een〉 || [regel wit] voldaan dat ik niet de minste moeite deed om tot Hai tan te spreken of haar te naderen. Waarom hij zoo op Hai Tan gesteld geraakt was, weet ik niet - wel was ze frisscher sterker dan aan 't begin van de reis - maar de vlek ontsierde haar toch zoo radicaal dat er geen gedachten aan [open ruimte] opkwamen. □ En toch was het altijd licht in de tent des nachts - Ik zag Op een na nog geregeld gaan en komen. En in ruil liet ik mij telkens en telkens weer van Tse King verhalen - Ten slotte kende ik de stad nauwkeuriger dan welke plaats waar ik ooit geweest was -Ga naar voetnoot34 - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - Ik had het gevoel dat ik als wij aankwamen [ik] er onmiddellijk de weg zou vinden weten waar de pleinen lagen, hoe ik uit de doolhof van straten de richting zou behouden ook 〈+ met〉 welke menschen ik in contact moest treden en met welke niet - Ga naar margenoot+Dit kwam niet alleen door de verhalen van Op een na 〈- ik had〉 maar uit het steeds gesterkt bewustzijn dat Tse King 〈- de〉 〈+ mijn〉 bestemming moest zijn - Ik, anders de vreesachtigste ging nu met het meeste vertrouwen en gerustheid voort behalve 〈- Hai Tan〉 〈+ Op een na〉 die 〈- het〉 voor alles volkomen onverschillig was - Ik had verwacht met Sylvain vertrouwelijk te worden maar Sylvain hield zich meer en meer afzijdig, meestal liep hij alleen of in de buurt van HsioeGa naar voetnoot35 alsof hij hoopte dat deze hem uit zou noodigen wat meer te rooken. Nu en dan gebeurde dat ook wel eens. Anders had niets zijn belangstelling volkomen uitgebluscht 〈- als asch〉 ging hij voort. zoodat men soms verwachtte dat hij als een termietenheuvel ergens aan de kant van de weg zou blijven staan. □ Op-een-na daarentegen werd levendiger 〈- naarmate hij〉 en toen ik hem eens vroeg naar de reden van zijn hernieuwde vitaliteit bekende 〈- mij〉 hij mij na lang aarzelen. dat het vooruitzicht Tschong KingGa naar voetnoot36 weer te zien hem zooveel moed gaf. hij had het niet meer gehoopt - nu had Hsioe hem meegenomen. eigenlijk moest hij Hsioe dankbaar zijn, en hij haatte hem evengoed - Ga naar margenoot+Wat er in Tschong King gebeuren ging. kon Op een na minder schelen, ze mochten hem doodslaan zoodra hij binnen de wallen was, als ze hem dan maar niet weer buitenwierpen doch meteen begroeven als t kon in een kist, als 't moest in een mat - Hij bekende mij dat daar veel kans op was, in vroeger jaren was hij verbannen. wegens een reeks wandaden die hij nu oprecht betreurde als jeug[d]zonden en afdwalingen. □ En van zelve kwam hij er toe 〈- iets uit zi〉 wat van zijn leven te verhalen. Midden in de woestijn was dit het eerste levensteeken dat China mij gaf. totdien was het altijd gebleven bij 〈- lijden〉 zien en lijden - | |
[pagina 159]
| |
Eerst hoorde ik dan dat zijn echte naam anders luidde maar dat hij die niet meer dragen mocht. Voor de meesten stond het gelijk in t leven halfdood te zijn de naam der voorvaderen niet te dragen, maar hij had zich er in den loop der jaren in geschikt - Hij droeg een bijnaam die hem zijn leven lang was bijgebleven en die vertaald luidde ongeveer: Altijd op één na - Ga naar margenoot+Hij kwam voort uit een groot eerst welgesteld 〈- boerengezin〉 gezin. 〈- behoorend tot de [de] voornaamsten van de stad -〉 maar een rechtszaak waarin zijn vader door de beschuldigingen van een ontslagen knecht gewikkeld was geworden. had het na jarenlange procedures volkomen geruïneerd - behalve eenige waarden die zijn moeder die een helderder blik had dan de vader, niet hopend op een rechtvaardige uitspraak, diep in de grond van de binnenplaats begraven had - Kort daarna was de familie uit de stad verbannen. men had 〈- de〉het laatst bezit veilig in de grond laten rusten hopende het later op te graven - Zij waren naar Pah-SiGa naar voetnoot37 getrokken twee zusters 〈- war〉 stierven onderweg. zijn grootvader werd op de schouder van zijn vader verder gedragen - In Pah-Si 〈- was〉had zijn vader. eerst koopman - maar door zijn ongeluk alle zelfvertrouwen en inzicht kwijt, 〈- een hout〉 niet echter zijn lichaamskracht. zich bij een houtzagerij verhuurd - hij deed schrijverswerk. hij arbeidde ook mede 〈- t〉en trok de trage zaag die dagen lang door de lengte van een boomstam onderweg is, soms uren lang - Ga naar margenoot+De oudste zuster werd prostituee. voor twee dollar per maand werkte zij in een theehuis, de jongste liep met gedroogde kersen aan stokjes te koop en verdiende er al spoedig ook wat bij. □ Hij en [en] zijn beide broers deden niets bepaalds liepen de heele dag door de stad, soms werkend als de gelegenheid zich voordeed - Maar meestal brachten zij ook wat mee naar huis, eetwaren - of een vGa naar voetnoot38 - of een ineengefrommelde zijden of katoenen doek aan een uitstalling ontrukt onder d〈- ie〉e kiel verborgen - Eens was hij bestraft [lees: betrapt] - en met vijftig stokslagen bestraft van zijn ouders kreeg hij er nog vijftig bij - Als hij iets meebracht gebeurde dat nooit - Van zijn vader hoorde hij altijd van de onrechtvaardigheid der menschen: nu kreeg hij ze van zijn vader zelf te ondervinden - Hij raakte toen nog meer dan zijn vader aan t denken en malen er over, 〈- met〉 maar hij praatte niet: naar zijn vader luisterde iedereen al lacht[t]e men hem ook achter zijn rug weer uit - hij wist wel dat weer slaag alleen het antwoord zou zijn geweest dat men hèm gaf - Zijn zuster kreeg ook slaag als een man wegliep zonder te betalen hetgeen in 't begin nogal eens gebeurde - Ga naar margenoot+[regel wit] Toch kwamen er betere jaren. Langzaam aan kreeg zijn vader zijn verstand terug hij | |
[pagina 160]
| |
maalde niet langer over een begrip onderdrukte de nog lagere arbeiders en werd nummer drie in de houtzagerij - de ingewikkelde administratie werd hem toevertrouwd, en de dochters werden nu thuisgehouden en later uitgehuwelijkt - 〈- En hij〉 De broers kwamen ook al in de houtzagerij, en hij mocht schoolgaan omdat hij zwak was, en men toch de hoop hem te zien sterven had opgegeven - □ Hij voelde zich in het bedompte schoolhok nog ongelukkiger dan in t gedrang van de stegen rondom de markten - maar leerde vlugger dan de anderen. Toen de omroepers rondgingen en 〈- de〉 in de straten uitschreeuwden dat de Hao YanGa naar voetnoot39 uit de hoofdstad 〈+ in 〈- --〉/Suog HoGa naar voetnoot40/〉 〈- was gekomen〉Ga naar voetnoot41 om de examens voor de laagstgegradueerde geletterden af te nemen was hij opgegaan - 〈- Men hing hem een paar strengen kopergeld om zijn hals - deed een 〈- m〉paar 〈- mexicaansche〉 〈+ zilver〉 taels in zijn zak. en gaf hem mee aan een karavaan -〉 Ga naar margenoot+Na de eerste proef stond zijn naam en toenaam op het groote bord buiten de omheining van het examengebouw met die van nog geen derde deel der candidaten. 〈- Zijn geld 〈- l〉 was echter bijna op.〉 Ook de tweede proef doorstond hij. Zijn vader ging al rond bij vrienden met trots van zijn zoon gewagend. Tevergeefs[ch] liep die hem achterna om hem te vragen te zwijgen tot de derde en laatste proef voorbij was. De vader riep steeds □ Je bent er toch op een na. En overal moest hij meedrinken van warme wijn enGa naar voetnoot42 □ Met barstende pijn in t hoofd kwam hij op de derde. 〈- zitt〉 [open ruimte] zat de dag lang in zijn cel. de opgaaf was een essay van minstens honderd karakters over de zin van een tekst [open ruimte] □ Hij kon er niet uitkomen - en had nog geen honderd karakters Toen was het tijd de examinator ging rond en zette zijn stempel erachter. In angst en twijfel bracht hij de dagen door en liep tallooze malen rondom het examengebouw. Ga naar margenoot+Eindelijk kwam de lijst. 〈+ waarop nog zes en 〈- z〉 twintig namen stonden.〉Ga naar voetnoot43 〈- Zijn n〉 Zijn naam was er niet bij. Hij had veel te verduren van zijn vader die de spijt over zijn voorbarigheid wreekte op de zoon. □ Maar t volgend jaar moest hij weer - 〈- t〉het examen had nu plaats in LengtshiGa naar voetnoot44 tien | |
[pagina 161]
| |
8. Facsimile van document C-II, blad 38 (verkleind).
| |
[pagina 162]
| |
dagreizen ver men hing hem een paar strengen kopergeld om zijn hals een paar zilverstaven in de zak en gaf hem mee aan een karavaan. □ Ook nu kwam hij door de beide eerste examens - maar toen was zijn geld op: 't laatste had hij gebruikt voor papier om de opgaven op te schrijven □ Hij vroeg de waard of hij blijven kon en zond een bode naar huis - De derde ronde was hier pas over 3 weken - □ De waard duldde hem nog een week. liet hem toen 〈- teg〉 onder de palissaden van den hof slapen joeg hem eindelijk weg, hij zwierf toen drie dagen door de stad - en haveloos en vervuild kwam hij op t examen. Hij werd toegelaten omdat hij de eerste beide deelen had afgelegd. Ga naar margenoot+Maar de cellenbewakers wierpen verachtelijke blikken op hem. Hij was zoo dof en duizelig in zijn hoofd dat hij 〈- weer〉 zijn werk 〈+ bijna〉 niet kon afmaken - hij maakte 〈+ wel〉 een slot - het was een opstel over de 〈- deugd〉 armoede als hoogste deugd 〈- van〉 en eenige --- voor de wijze en leverde het vroeg in en legde zich neer 〈- b〉even buiten de muur □ De examinatoren zagen hem daar liggen en dachten dat hij beschonken was en dat beschonkenen niet in de rangen der ambtenaren mogen treden Zij teekenden aan dat hij nimmer zou worden doorgelaten Toen de lijst buiten hing - sloop hij er langs vond zijn naam niet, het opstel was toch goed geweest, hij vermoedde wel de reden - 〈- en heri〉 Hij ging alleen en te voet naar huis, zag er zoo deerniswaardig uit dat hij onderweg ongemoeid werd gelaten - En thuis wilde hij zijn vader verwijten doen - vertelde dat hij de beide eerste examens met gemak had doorstaan - maar zijn vader viel hem al in de rede □ Weer Op een na - ik wist het wel [regel wit] Ga naar margenoot+□ Sindsdien noemden allen hem op Een na - Toen hij weer op krachten was vluchtte hij de stad uit en sloot zich aan bij een ongeregeld leger dat in de vlakte rondzwierf. In het leger bevonden zich veel geletterden. Want wie eenmaal geleerd heeft en al zijn wil heeft verbruikt om spreuken te leeren en essay's over wijzen te schrijven is levenslang ongeschikt voor beroep en handenarbeid. □ Slaagt hij niet dan blijft hem niet anders over dan het verachtelijkst beroepGa naar voetnoot45. De half of bijna geletterden worden gemakkelijk aangeworven en soms officier als de troep groote verliezen heeft geleden - en tegenslagen heeft gehad. □ Keert het lot dan worden ze weer gemeen soldaat of moeten de troep verlaten. Want. de geletterden zijn meestal gek Toch was hij een tijd lang officier geweest. Om zich steeds te herinneren dat de geringheid van zijn familie en de armoede en het onrecht hem h〈- oe〉adden doen mislukken - de opstellen waren toch goed geweest. - behield hij met opzet de naam Op een na. | |
[pagina 163]
| |
CommentaarOp het etiket van het cahier staat links boven: 3. Dit zou kunnen betekenen, dat we met de derde versie te maken hebben van de hier beschreven episode. Waarschijnlijker is dat in de schriften 1 en 2 - die niet bewaard zijn gebleven - niet dezelfde, maar de voorafgaande episodes opgetekend stonden. Het gedichtfragment op blad 12 van het manuscript komt in het oeuvre van Wang Wei niet voor. Misschien is dat de reden waarom de naam van de dichter niet meer in de tijdschriftpublikatie (Forum, III, 1934, blz. 438), noch in de boekuitgave (Verzamelde Werken, VI, blz. 89) wordt vermeld. Ook zijn daar de laatste twee regels van het gedichtje geschrapt. Volgens prof. Idema duiden vooral het adjectief rijpe bij maan en de vermelding van Het rad van het zijn in een stemmingsgedichtje als dit, op een chinoiserie van Slauerhoff zelf. Dit neemt niet weg dat de gehele scène geïnspireerd zou kunnen zijn op het eerste van de twee afdelingen van een vertaling in prozavorm van een lang gedicht van Soe Toeng Poo (1036-1101), Het gedicht van den Rooden Muur, door R.H. van Gulik. De vertaling is verschenen in het tijdschrift China (jrg. V, 1930, nr. 3, blz. 203-206), dat Slauerhoff als lid van de Nederlandsch-Chineesche Vereeniging gratis ontving:
‘In den herfst van het jaar 1081, de zevende maand, na volle maan, ondernam ik met mijn gasten een boottocht langs den Rooden Muur. Ongemerkt kwam een zachte wind op, die het water even deed rimpelen. Ik schonk mijn gasten wijn in, wij droegen het “Lied op de glanzende maan” voor, en we zongen het gedicht op de Deugdzame Jonkvrouw. Langzamerhand steeg de maan boven de Oosterbergen en bewoog zich als het ware aarzelend tusschen de sterrebeelden Too en Nioe [respectievelijk de Grote Beer en de Steenbok]. Een witte nevel trok over de rivier, en de schittering van het water vervloeide onmerkbaar in de herfstlucht. Wij lieten het bootje heen en weer dobberen als een stuk riet: wijd strekten nevel en water zich uit, en wij werden door den wind geleid, wij wisten niet waarheen. Het was als verlieten wij de wereld, en alsof wij slechts door vleugelen vèr gedragen omhoog reisden naar de Onsterfelijken. Nu dronken wij den wijn en verheugden ons zeer: wij zongen, terwijl we de maat sloegen op den rand van de boot: Wij bewegen onze roeiriemen van geurig hout.
Een ijdele lichtschijn glanst alom verspreid.
Treurig dwalen onze blikken over het wijde watervlak,
Gedenkend onze vrienden, die verre verwijlen......
‘Een der gasten speelde fluit, het lied begeleidend in schoone harmonie. Het geluid was als vogelenzang, nu eens treurig, verlangend, dan weer als ware het geween, en klagend. Langzamerhand aanzwellend, gelijkmatig als een zijden draad, was het als de dans der draken, verscholen diep in hun duistere rotsholen, als het weenen van een verlaten vrouw in een eenzame boot. Ik voelde mij van weemoed vervuld, en nadat ik mijn kleed geordend had, en was gaan zitten, vroeg ik den gast: “Wat is de zin van dit lied?” De gast zeide: ‘De maan schittert, der sterren glans neemt af;
De kraaien zijn heen gevlogen naar het Zuiden.’
| |
[pagina 164]
| |
‘Was dit niet een lied van Ts'au Meng Te? In het Westen zie ik Sjiea-k'oo, in het Oosten Woe-tsjang: aan alle kanten staat het dichte groen tusschen rotsen en stroomen. Is dat niet de plaats, waar Meng Te ingesloten werd door Tsjoo Juu? Nadat hij King-tsjoo verwoest had, trok hij Oostwaarts. De rij zijner booten was duizend mijlen lang, zijn vaandels en banieren verduisterden schier den hemel. Hij bracht een wijnoffer aan de rivier, en zong zijn lied met opgeheven speer ...... Voorzeker was hij de held zijner eeuw. Maar ach, waar verblijft hij nu? Gij en ik, voorwaar, die aan den oever van de rivier het hengelsnoer uitwerpen en brandhout verzamelen, wij zijn de gezellen der visschen en kreeften, en de makkers van de herten. Wij worden gedragen door een bootje, dun als een blad, en reiken elkaar den beker over ...... wij, eendagsvliegen, die zwerven tusschen hemel en aarde, graankorrels, drijvend in den onmetelijken oceaan. ‘Ik treur over de kortheid van ons leven ...... Ik wenschte, het leven der menschen ware even onuitputtelijk als de groote rivier; dan zoude ik met de vliegende Onsterfelijken rondzweven, de maan in haar loop tegenhouden, en eeuwig zijn ...... Ik weet, dat ik dit nu niet verkrijgen kan: daarom schonk ik mijn lied den droefgeestigen wind.’ ‘Ik zeide: “Vrienden, kent gij ook niet het water en de maan? Aan den eenen kant bewegen zij zich, en nooit verdwijnen zij, anderzijds wassen ze en nemen weer af, doch nooit worden ze in wezen grooter of kleiner. Wanneer men het beschouwt vanuit het standpunt der verandering, dan kunnen zelfs hemel en aarde geen oogenblik blijven voortbestaan, maar als men het beziet uit een oogpunt van onveranderlijkheid, dan zijn alle dingen en ook ik zelf eeuwig. Wat blijft ons nog te wenschen overig? Bovendien heeft elk ding tusschen hemel en aarde een meester. Wat niet van mij is, al is het ook maar een haar, kan ik nooit tot mijn eigen maken. De zachte bries over de rivier, de glanzende maan boven de bergen: de eerstgenoemde vangt het oor op, en maakt haar tot geluid, de laatste ziet het oog, en maakt haar tot een schoon beeld. Als gij déze dingen neemt, zal niemand ze u ontzeggen, en zij blijven eeuwig. Dit is de onuitputtelijke schat van wat alle dingen voortbrengt, datgene, wat u en mij gelijkelijk vreugde brengt.” ‘De gasten lachten blijde, en reikten elkaar de schoongespoelde bekers over. Toen het vleesch en de vruchten op waren, en bekers en schotels door elkaar lagen in groote verwarring, legden wij ons, tegen elkaar aanleunend, in het bootje ter ruste, en bemerkten niet, dat het in het Oosten reeds daagde......’
Op blad 15 wordt voor het eerst Lang Tscheou genoemd. In document C-I heette deze stad eerst nog Cheng Chow, vervolgens Tung Chow. In Het leven op aarde wordt ze Lang Tsjeon genoemd (Verzamelde Werken, VI, blz. 91 e.v.; zo ook in Forum). Kennelijk heeft Slauerhoff, of de tekstbezorger, bij het gereedmaken van het manuscript voor de druk de laatste letter, een u, voor een n gehouden. Om welke plaats gaat het hier? Op Nederlandse kaarten treffen we de plaatsnaam Lantsjou, of Lantschou aan (Lan-chou, Lanzhou). De spelling met een e in het tweede woorddeel wijst op een Franse bron: Lan Tcheou. Zij komt voor in Géographie universelle (IX, première partie, blz. 72-73), en in René Grousset, Sur les traces du | |
[pagina 165]
| |
Bouddha, op de ‘Carte de l'Eurasie vers 650 de notre ère’ achter in het boek (cf. document B-II, blad [5]). Deze plaats ligt in de noordwestelijke provincie van China, Kansu. Vroeger strekte deze provincie zich met een lange ‘slurf’ uit tussen de zuidwestgrens van Binnen-Mongolië en het noordoosten van Tibet. Vanouds vormt deze ‘slurf’ de verbinding tussen China en midden- en westelijk Azië. Daar ligt Lantsjou, de hoofdstad van Kansu. Nog voorbij deze hoofdstad, net binnen de Chinese Muur, ligt de eigenlijke uitvalspoort voor de lange tocht naar het westen door de Gobi, vroeger Leang-tcheou geheten (weer volgens de Franse schrijfwijze op de bovengenoemde ‘Carte’; echter niet in GU), of ook: Liangtsou, maar tegenwoordig Wu-wei (Wuwei): ‘(Hiuan-tsang) gagna les hautes vallées et les gorges de l'actuel Kan-sou, la plus occidentale des provinces chinoises, qui pénètre comme un coin dans la Terre des Herbes, entre les sables du Gobi et le plateau sauvage du Köke-nor [een meer]. Leang-tcheou, la dernière ville importante du Kan-sou, était déjà ce qu'elle reste aujourd'hui, la tête des pistes de caravanes vers la Mongolie et le Tarim. C'était aussi un marché fréquenté par tous les peuples du Grand-Ouest, depuis la boucle du Fleuve Jaune [de Hoang-ho] jusqu'au Pamir (...).’ (René Grousset, Sur les traces du Bouddha, blz. 29) Waarschijnlijk is Slauerhoffs schrijfwijze een samentrekking van Lan-Tcheou en Leang-Tcheou. Zie ook document B-V, blad [12]. Voor een verklaring van de plotselinge toevoeging van de figuur van Sylvain, zie de commentaar bij document C-IV.
Nog een opmerking over de bron van de levensgeschiedenis van Op-een-na. Volgens Fessard (Louis J.-E. Fessard, Jan Slauerhoff (1898-1936). Sa vie - son oeuvre, blz. 251 en 403) zou Slauerhoff dit verhaal hebben ontleend aan The story of Miss Li van Po Hsing-chien, dat hij heeft gekend in de vertaling van Arthur Waley (More translations from tbe Chinese, blz. 83-102). Het is echter zeer onwaarschijnlijk dat dit verhaal de bron zou zijn: het verschilt te zeer van de geschiedenis van Op-een-na. Dit blijkt al uit Fessards eigen woorden: ‘(...) L'histoire de Mademoiselle Li, qui servit de canevas pour celle de Op-één-na (...). (...) beau prince, belle et vertueuse jouvencelle (vertueuse selon les canons extrême-orientaux du temps), marâtre indigne et abusive, aventures diverses et happy-ending. Slauerhoff tire tout cela vers le bas: commerçants ruinés, père aigri et brutal, fils malchanceux autant que maladroit, sad-ending (...).’ (blz. 403) Slauerhoff zou dus van alles en iedereen het tegengestelde hebben gemaakt en bovendien ‘Miss Li’ zelf uit het verhaal hebben geschrapt. Eerder komt het derde hoofdstuk in aanmerking van: Sergej Tretjakow, Den Schi-Chua. Ein junger Chinese erzählt sein Leben. Bio-Interview (Berlin, 1932). In 1927 vertelde de student Den Schi-Chua het verhaal van zijn leven aan Sergej Tretjakow, bij wie hij colleges volgde aan het Russisch instituut van de nationale Universiteit te Peking (cf. blz. 10 en 509). Tretjakow heeft hiervan een boek gemaakt, waarin hij de student zelf als verteller laat optreden. Slauerhoff recenseerde het boek in de Nieuwe Arnhemsche Courant van 7 mei 1932; zijn exemplaar bevindt zich nu in het Letterkundig Museum. De relevante passages uit het derde hoofdstuk luiden als volgt: | |
[pagina 166]
| |
‘Nahe und vertraut war mir in den Tagen der frühen Kindheit mein älterer Onkel, ein Mann, der der Stolz der Familie hätte werden sollen, aber es nicht geworden war. ‘Schi - das ist der regierende Stand des alten Chinas, die Gelehrten. Nur, wenn man die Examen ablegte und ein Schi wurde, durfte man den Schen anlegen, - den Uniformgürtel des Beamten, einen engen Reifen, der mit Steinen und Spiegelchen besetzt war. ‘Die Gelehrsamkeit war verbunden mit Staatsstellen und den Vorzügen, die diese brachten. Schen-Schi, - das sind die hervorragenden Familien, die Landbesitz haben und ihre Kinder etwas lernen lassen, damit sie später Amt und Würden erringen und aus deren Einkünften den Landbesitz vergrößern. ‘Wir, die Dens, waren auch Schen-Schi, nur verarmte. ‘Schens waren in unserer Sippe, die der mandschurischen Dynastie gegenüber oppositionell gestimmt war, selten. Dafür prangten gelehrte Grade in unserem Tschu-Pu [het familieboek van de Dens, voor zover zij behoorden tot de Pu-generatie, de generatie van Schi-Chua's vader] neben den Namen unserer Ahnen. ‘Schon lange vor meiner Geburt hatte mein Onkel nach Beendigung der Mittelschule den Titel eines Studenten erhalten, - Tun-Schan. Drei Jahre später legte er in der Kreisstadt (diese Städte erkennt man an der Beisilbe fu, z.B. Tschifu) das Doktorexamen - Sü-Tsai - ab. Nach weiteren drei Jahren fuhr der Onkel nach Tschendu, der Hauptstadt von Setschuan, um das Examen des gelehrten zweiten Grades - Sü-Shen - abzulegen. ‘Er erzählte mir öfters, wie das vor sich ging. Man setzte die Examinanden in Käfige. Das geschah zu dem Zweck, um dem Examen äußerlich möglichst “ehrliche” Bedingungen zu sichern. Man nahm in den Käfig Papier, Pinsel und Tusche mit und Gehirne, die von einer phantastischen Zahl von aufgesogenen Namen, Zeilen, Aphorismen, Kommentaren und Daten aufgeschwemmt waren. Die Examen wurden nur schriftlich abgelegt. ‘Die Überlieferung sagt, daß ein sittenloser oder verbrecherischer Mensch im Käfig von seinem Geiste verlassen wird und durchfällt. Deswegen muß der Gelehrte, der sich zum Examen vorbereitet und in den Käfig geht, sehr auf sich aufpassen, um keine Sünde zu begehen, und sei sie noch so winzig. Die Gelehrten bewegten sich sogar auf besondere Art, vorsichtig, um nicht etwa einen Käfer oder eine Ameise zu zertreten. [De laatste twee zinnen zijn door Slauerhoff aangestreept.] Sie mußten sogar mit ihren Gesten vorsichtig sein, sich gemessen bewegen, um keinem von den mikroskopischen Wesen etwas zuleide zu tun, die in der Luft herumschweben. So lehrt es der Buddhismus. ‘Dem Gelehrten war es auch verboten, an Frauen, Liebschaften und an die Kurtisanen der Teehäuser zu denken. Begegnete er auf der Straße einer Frau, so mußte er die Augen niederschlagen. [De laatste negen woorden zijn onderstreept.] Dem Gelehrten blieben als einzige Vergnügen Wein und Opium. Wenn der Gelehrte, der das Examen abgelegt hatte, nicht Beamter wurde und seinen hohen Titel nicht nützlich anzuwenden verstand, blieb für ihn nur eins, - Lehrer zu werden. (...) ‘Der Onkel war sehr begabt. Seine Prüfungsarbeiten wurden als außerordentlich | |
[pagina 167]
| |
anerkannt, auf Staatskosten gedruckt und an die Verwandten und Gelehrten versandt. Alles war dazu angetan, daß er nach drei Jahren in Peking als Gelehrter ersten Grades -Tsin-Sü - aus dem Käfig herauskommen und dann dort, wer weiß, im Kaiserschloß das Examen für die höchste Gelehrtenstufe der Akademiker - Chan-Lin - ablegen konnte. ‘Aber... in der Familie gab es ein paar Todesfälle. Es starb des Onkels Großvater. Der Onkel legte die weiße Trauerkleidung an. Die strenge Trauer dauert drei Jahre und während dieser drei Jahre darf man weder heiraten noch Examen ablegen. Der Onkel wartete geduldig. Die Trauerzeit ging zu Ende, aber da starb die Großmutter. Wieder hieß es drei Jahre warten. Nach der Großmutter trug der Onkel die Mutter, den Vater und die Stiefmutter zu Grabe. ‘So machte er fünfzehn Trauerjahre hintereinander durch. [Ook deze zin is onderstreept.] Und als die Trauerzeit zu Ende war, da stellte es sich heraus, daß inzwischen (1904) das alte Examensystem abgeschafft worden war. Und noch einige Jahre später (1911) stürzten die Anhänger Sun Yat-Sens die alte kaiserliche Dynastie und räumten mit den gelehrten Graden auf. ‘Der Onkel konnte das dem neuen China in Gestalt meines Vaters, eines Revolutionärs und Sun Yat-Sen-Mannes, niemals vergessen. ‘(...) ‘“In dem Examenskäfig saß ich drei Tage. Ich hatte einen Bambuskorb mit Essen bei mir. Besondere Wächter untersuchten mich und den Korb. Sie sahen nach, ob in den Pasteten und den Gurken nicht etwa vorbereitete Artikel steckten. Ich hatte einen Kommentar zu den Lehren des Konfuzius zu schreiben. Ich habe das Examen mit Glanz abgelegt. Meine Arbeit wurde gedruckt und im ganzen Kreise an die Bekannten, Verwandten und Examenskollegen verschickt. Die Themen sag ich dir nicht. Du bist noch zu klein und verstehst sie nicht, und ich selber, fürchte ich, hab schon die komplizierten Überschriften vergessen.”’ Zie verder over het examenstelsel in China: J.J.L. Duyvendak, China tegen de Westerkim, blz. 210-213. |
|