Het China van Slauerhoff
(1985)–J. Slauerhoff– Auteursrechtelijk beschermdAantekeningen en ontwerpen voor de Cameron-romans
[pagina 62]
| |
BeschrijvingDrie bladen, door de editeurs genummerd: [3] tot en met [5]. Blad [3]: afkomstig van een schrijfblok van kwartoformaat; aan beide zijden beschreven; inkt, met toevoegingen in gewoon potlood en in blauw kleurpotlood. Blad [4]: afkomstig van een zelfde schrijfblok als blad [3]; aan beide zijden beschreven; potlood, daarna inkt, dan weer potlood. Blad [5]: kwartoformaat; met onvolledig watermerk: papeterie; aan één zijde beschreven. Er is een gedeelte van een formulier voor een scheepsverklaring op geplakt, met verso tekst van Slauerhoff, de versozijde naar boven gekeerd. Inkt, met toevoeging in blauw kleurpotlood. | |
DateringRespectievelijk: ongeveer 1929; tussen 1929 en 1932; tussen 1929 en 1933 en misschien zomer 1934. | |
[pagina 63]
| |
Hoofdstuk IV. na Tse KingGa naar voetnoot3. beschrijving
Ga naar voetnoot4Onder het voorttrekken van de karavaan
heeft Cameron de sensatie dat
zij in den tijd teruggaan
Iedere dag is gelijk aan de vorige; grijs stoffig
geen geluiden, geen landschappen, geen water.
graven hoe langer hoe vervallener. steenen
met steeds uitgewischter ops〈- g〉chriften
(alleen)
Als hij in Tse King binnenkomt heeft hij ook de
overtuiging dat hij Ga naar voetnoot5drie eeuwen is teruggetrokken
is overtuigd dat hij weer schimmenGa naar voetnoot6 tegen zal komen
en ontmoet ook op straat
een man uit die tijd.
maar nu niet de mijmrende dichtende die
zich voort liet drijven langs de kusten
en zich toch niet van eigen ras en geloof losmaakte
al werd hij verstooten, al vervloekte hij het,
maar een korte forsche krachtige die weg is
getrokken regelrecht het binnenland in.
VelhoGa naar voetnoot7 (zelf of zoon?)
Of heen[?] gaan
Velho kent HsioeGa naar voetnoot7.
z[.]o.z.
Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot8-- Zij 〈- hi〉 wist het hield het geheim in haar borst en ik zou het nooit te weten komen. Ik schudde haar. zooals een kind een 〈- w〉--- waarin iets rammelt en ik had dezelfde lust, haar stuk te breken. te vernielen. maar dan dan juist zou het geheim ontvlieden. Kon ik het er uit kwellen. | |
[pagina 64]
| |
Neen dan eerst goed zou zij zich wreken door het niet te zeggen. haar eenigste weerwraak. □ Ik viel op de knieen en smeekte haar het mij te zeggen. Dit had ik nooit moeten doen. □ Haar oogen hadden eerst angstig naar mij geloerd nu zagen ze mij spottend aan Ik za〈- g〉l het zeggen, maar nu nog niet. nog làng niet - --- --- Het journal v. OsteriaGa naar voetnoot9 gedeelt. in het tegenwoordige laten beleven. Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1Alg. suggesties Waar Velho woont - oude enclave in t chineesche gebied - Byzantijnsch - Russen die de heele oude cultuur verwoest hebben vinden dat terug - tot hun groote woede. __ Na de helft v/h Deel II laten aannemen als lid van eenGa naar voetnoot2 secte. kluizenaars of andren Dan ikvorm opgeheven
Ga naar voetnoot3het nieuwe lid
Eerst voorproef gevechten in Changhai voorgevoel der algeheele verwoesting
Na de verwoesting van Tai haiGa naar voetnoot4 wegtrekken.Ga naar voetnoot5 een halfmillioenstad 3 dagen verder waar alles kalm verloopt alsof er niets is gebeurd - ----- Overstrooming van de Hoang-ho.
VerloopGa naar voetnoot6. Na een jaar - (Velho. klooster. etc) verlaat C. Tsjeng-ChouGa naar voetnoot7 - Vaart de Yang | |
[pagina 65]
| |
tse af ---- bevaart de kust - alle oorlog[s]schepen 〈- do〉 op Chineesche mijnen schokken en zinken - □ Steden. daarna. Yang tse weer op naar de Tai ShanGa naar voetnoot8 □ Ga naar voetnoot9Daar eruptie - statig en kalm stijgt de lava en lost Tsjeng-ChouGa naar voetnoot10 op - zoodat De [lees: de] Tai Shan een vulkanische koepel wordt - [in de linker marge:] Ga naar voetnoot11/Dit niet Tschong King maar de volgende stad./
z.o.z.
Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot12Op de rand blijft alleen over een kl〈- oos〉ein klooster. Daar 〈+ de〉 Beatitude 〈+ regel〉Ga naar voetnoot13 Starend over het niet -
{ al het leed is weggezonken { Stad en wereld is verwoest. { Vuur en water zijn gebluscht. SlotGa naar voetnoot14 { Doen is 〈- voortaan〉 onderdaan van denken.
Droomen 〈- is〉komen op en wenken Als 〈- een〉de tempels op de kust Van het meer dat 〈- in een〉 〈+ nu de〉 mist Van de bergtop in kan drinken
rust
_______________
Ga naar voetnoot15Hoofdstuk -- De bedreiging van de Ho〈- n〉ang-ho. | |
[pagina 66]
| |
Eerst droom van verwoesting v. de Chineesche kust. SlotGa naar voetnoot1. Afdaling in de vlakte waar de Grieken wonen. Vrouwen met weer neuzen borsten heupen - Koren zingend in de verte. Lang staat CaméronGa naar voetnoot2 onheilspellend aan de poort.
(Oedipus!) /Baudelaire[?]/Ga naar voetnoot3
/SlotGa naar voetnoot4/ Gedenksteen, reliefs, /aan een oude/ uitlooper van de pontische zee: hier zag Odysseus de zon in t gezicht. En iets verder. hier keerde Alexanders generaal Erybates om naar t Westen terug omdat hij iets zoo verschrikkelijks voor zich zag. dat zelfs de dapperste ervoor wijken moet - Eenige dagen verder een Grieksch dorp een grieksche[s] streek - herders vrouwen die naar de bron gaan beeld- houwers die werken voor hun huizen aan vazen en sarko- phagen -Ga naar voetnoot5 ThuisGa naar voetnoot6
/Zeer goed!/Ga naar voetnoot7
/pallas athene, voorkomen en gedaante van een vrouw en toch geen, maar de bevrijd[d]e gedachte./ | |
[pagina 67]
| |
Commentaar | |
Blad [3]Het opschrift, Alg. suggesties, is het enige tekstdeel dat met potlood is geschreven. Het is uiteraard na de eigenlijke tekst aangebracht, vermoedelijk tegelijk met het gelijkluidend opschrift van blad [4]. Wat de zin is van de tekeningetjes van een open en een gesloten rotshol, is niet meer uit te maken. De aanduiding Hoofdstuk IV. na Tse King verwijst naar document B-I, blad [1]. Ook daar heet het vierde hoofdstuk naar die stad. Nu echter gaan de aantekeningen meer op details in. Naar aanleiding van document B-I merkten we al op, dat hoofdstuk IV van het derde deel Slauerhoff waarschijnlijk van het begin af het duidelijkst voor ogen stond. Dat we juist daarvan nu enige details te zien krijgen, is dan ook niet verwonderlijk. Hoe de eerste detailbeschrijving begrepen moet worden, is niet helemaal duidelijk. Gezien het opschrift na Tse King, lijkt het of we te maken hebben met het begin van de Tocht naar het binnenland ide[ë]el (zie blad [1]): Cameron verlaat met de karavaan de stad en zal in de bergen zijn Beatitude gaan beleven. De erop volgende passage, die begint met Als hij in Tse King binnenkomt, suggereert echter dat de karavaan zich juist naar Tse King toe begeeft. De notitie in het tweede tekstgedeelte, dat hij drie eeuwen is teruggetrokken, laat vermoeden dat de tweede lezing de juiste is: de geciteerde woorden lijken een voortzetting te zijn van dat zij in den tijd teruggaan uit het eerste tekstdeel. Daarmee wordt Tse King een stad met sterk symbolische betekenis. Mede door de notitie steenen met steeds uitgewischter opschriften wordt hier gesuggereerd, dat Cameron op weg is naar een stad waar het verschil tussen leven en dood geen rol meer speelt. Deze karavaan-passage heeft zich kennelijk door alle omwerkingen heen in essentie gehandhaafd. We kunnen haar nu nog herkennen in het begin van het achtste hoofdstuk van Het leven op aarde (Verzamelde werken, VI, blz. 95-96). Daar in ieder geval gaat het om de reis náár Tse King (Tsjong King). Volgens het tweede tekstgedeelte ontmoet Cameron in een der straten van de stad een man van ‘drie eeuwen terug’. Het is echter niet Camões, die zich voort liet drijven langs de kusten en zich toch niet van eigen ras en geloof losmaakte al werd hij verstooten, al vervloekte hij het, maar Velho, een korte forsche krachtige [man] die weg is getrokken regelrecht het binnenland in. Uit deze notitie kunnen we enige gevolgtrekkingen maken. In de eerste plaats weten we nu ongeveer, hoe Slauerhoff Camões bij de eerste opzet van zijn romans vooral zag. In Het verboden rijk is deze karakterbeschrijving nog steeds van toepassing, hoewel niet meer voldoende. De typering in deze passage van Velho komt overeen met de indruk die de Velho uit Het verboden rijk op de lezer maakt, al wordt hij daar nogal zwaarlijvig genoemd (Verzamelde Werken, V, blz 130-131). De Velho uit Het leven op aarde echter laat precies het tegenovergestelde beeld zien (Verzamelde Werken, VI, blz. 164); die is eerder het evenbeeld van de lijdende Camões. Van deze deerniswekkende Velho was | |
[pagina 68]
| |
dus bij de eerste opzet van deel III nog geen sprake. In de geciteerde passage ondergaat Cameron wel een soortgelijke ervaring bij zijn ontmoeting met de forse Velho, als toen hij voor het eerst Camões tegenover zich vond. Zowel Camões als deze Velho worden immers een ‘schim’ genoemd van ‘drie eeuwen terug’. Het lag in Slauerhoffs bedoeling, zoals we hebben gezien, dat ná de belevingen in Tse King Cameron andermaal op deze Velho zou stuiten, een ‘wijze die in 't binnenland leeft’ (zie blad [1] van document B-I). In Het leven op aarde is het echter niet Velho die Cameron op straat ontmoet, maar Wan Tsjen, of preciezer: hij heeft het gevoel ‘alsof er iemand in Tsjong King zich bevond dien ik niet kende, wiens lichamelijke gedaante ik nooit had gezien, wiens taal en gedachtengang hemelsbreed van de mijne verschilden, en die zich toch mijn lot had aangetrokken.’ (Verzamelde Werken, VI, blz. 188-189) Het lijkt dan ook, of in de loop der jaren waarin Slauerhoff aan deze roman werkte, de oorspronkelijk aan Velho toegedachte rol is overgenomen door Wan Tsjen, waarbij Velho een andere functie kreeg toebedeeld. Zou het dan al te gewaagd zijn te veronderstellen, dat de tekeningetjes van het rotshol boven aan blad [3] op de behuizing van die oorspronkelijke, wijze Velho betrekking hebben? Ten slotte kunnen we uit deze passage afleiden, dat het steeds Slauerhoffs bedoeling is geweest Camerons ontwikkelingsgang te kenschetsen naar de manier waarop hij ‘tegenover’ het verleden stond en dit verwerkte. Het accent is hierbij echter op den duur enigszins anders komen te liggen. Aanvankelijk moest Cameron waarschijnlijk evolueren van een ‘Camões’ tot een ‘Velho’, beiden schimmen uit het verleden, maar ieder van een ander type. De verbeelding van deze evolutie zal de zin geweest zijn van deze ontmoetingen. In Het leven op aarde echter blijft Camões weliswaar de strijd met het verleden vertegenwoordigen, maar Cameron wordt daar meer en meer iemand die het verleden juist achter zich laat, het overwint en daarmee het heden onafhankelijk leert betreden. Velho, die in die roman zoveel overeenkomst met Camões vertoont, schrikt hem nog wel af, maar vormt geen werkelijke bedreiging meer. De relatie Velho-Camões is dan vergelijkbaar met de verhouding Pilar-Diana uit Het verboden rijk: herhaling, maar ànders. Tsjong King wordt dan de plaats waar het verleden voor Cameron eindelijk ophoudt te bestaan. Daarna begint de buiten de tijd zich afspelende ‘Epiloog’. Onder aan blad [3] recto noteerde Slauerhoff nog: Velho kent Hsioe. Hieruit blijkt dat de episode die Camerons tocht van de kust naar het binnenland behandelt, toen al ontworpen was, zij het waarschijnlijk nog maar in grote lijnen. Hsioe zal zich in dit ontwerp nog niet met het smokkelen van wapens hebben beziggehouden, maar van opium, getuige blad [1] van document B-I, de kenschets van het tweede hoofdstuk van deel III. Dat Velho Hsioe zou kennen, is overigens slechts indirect in de roman opgenomen. Daarin wordt alleen verteld, dat Hsioe uit Tsjong King afkomstig is (Verzamelde Werken, VI, blz. 131). De laatste notitie, z[.]o.z., verbindt het verhaalfragment op de versozijde met de aantekeningen recto. Gezien de verwijzing naar Osteria, aan het slot van de versozijde, kan dit fragment overgenomen zijn uit het verhaal over de gedroste schepeling van die naam, dat reeds aan de hand van document A-II ter sprake is gekomen. In ieder geval | |
[pagina 69]
| |
meende Slauerhoff deze geschiedenis uitstekend te kunnen gebruiken voor het derde deel van zijn trilogie. Hoe hij dit fragment wilde inlassen, is echter niet te zeggen. Het cijfer III in de marge, met blauw kleurpotlood later toegevoegd, kan zowel op het derde deel doelen, als op het derde hoofdstuk van deel III, de Tocht naar het binnenland materieel. | |
Blad [4]Op dit blad is minimaal in drie etappes gewerkt. De eerste etappe reikt tot en met Dan ikvorm opgeheven. Er is gewerkt met potlood. Zoals gezegd, dateert deze notitie waarschijnlijk van begin 1929 of kort daarna. Het oorspronkelijke ontwerp voor drie delen is dan tot twee delen ingekrompen; de plannen voor Het verboden rijk hebben al vorm gekregen, waarbij de ontwerpen voor deel I èn II vrijwel geheel in het eerste deel zijn opgegaan. Daarmee moest deel III door hernummering Deel II worden. Nog weer later zijn de plannen voor deel II, Het leven op aarde, zodanig ontwikkeld dat er opnieuw ruimte overbleef voor een derde deel. Weer wordt de figuur van Velho, de ‘wijze die in 't binnenland leeft’ (document B-I, blad [1]), verder uitgewerkt. Hij komt te wonen in een oude enclave in t chineesche gebied, nader aangeduid als Byzantijnsch. Dit bevestigt ons eerder uitgesproken vermoeden, dat hij niet in Tse King (Tsjong King) is ondergebracht, maar ergens in het gebergte van Tibet, of aan de rand daarvan. Dat het een ‘Byzantijnsche enclave’ betreft, wijst op een parallel met ‘de vlakte waar de Grieken wonen’. Slauerhoff lijkt erop uit te zijn, allerlei culturen bijeen te brengen, die vervolgens aan het eind van de roman vernietigd zullen worden. De opmerking over de Russen zal in dit verband bedoeld zijn als roman-technische vooruitwijzing naar de algehele verwoesting. Wie in het tweede deel van deze eerste notitie als lid van een secte wordt aangenomen, is niet zeker. Gezien de notitie dat de ikvorm opgeheven wordt, zal Cameron bedoeld zijn. De hele aantekening lijkt een uitwerking van document B-I, blad [2], H[oofdstuk] 5: Cameron komt in het klooster tere[c]ht. De rest van deze aantekeningen is met inkt geschreven en vertegenwoordigt dus een later stadium van dit document dan het met potlood geschreven begin. Binnen dit inktgedeelte zijn weer twee onderafdelingen te onderscheiden: van het nieuwe lid tot en met Overstrooming van de Hoang-ho is de eerste afdeling, Verloop tot en met rust de tweede. Eerst voorproef [van de] gevechten in Changhai wijst vermoedelijk op wat later, in Het leven op aarde, de episode zal zijn waarin Cameron, tijdens zijn verblijf bij de horlogemaker Tsju, de aanval van de ‘Zuidelijke troepen’ op Tai Hai meemaakt (Verzamelde Werken, VI, blz. 53-60). Cameron krijgt daardoor een voorgevoel van de latere algehele verwoesting. Of Slauerhoff hierbij, op het ogenblik dat hij deze notitie maakte, al een episode vooràfgaand aan de ontmoeting met Velho op het oog had, dan wel die episode er toen nog op wilde laten vòlgen, is niet helemaal duidelijk. Het eerste lijkt het meest waarschijnlijk. Vervolgens immers moet de Overstrooming van de Hoang-ho plaatsvinden, wat in grote lijnen met de roman klopt (Verzamelde Werken, | |
[pagina 70]
| |
VI, Hoofdstuk VIII). Volgend op de notitie over de tweede helft van deel II, maakt hij hier dus een paar aantekeningen over de eerste helft. Al eerder hebben we aangegeven dat blad [4] van het onderhavige document geschreven zal zijn tussen 1929 en 1932. Deze datering, en het verband met de passage over de gevechten om Tai Hai in Het leven op aarde, wijzen de weg naar een mogelijke bron voor Slauerhoffs beschrijving van deze gevechten, of naar een mogelijke aanleiding daartoe: Johan Wilhelm Schotman, Het vermolmde Boeddhabeeld. Een reis naar de verborgenheden ener vreemde werkelikheid; deel III, De dans der demonen, [1930], met name blz. 216-217: ‘Den eenentwintigsten Maart 1927. Het begin van de lente, en precies de dag, waarop ik, nu zes jaar geleden, Holland verliet. En die dag kenmerkt zich door twee belangrijke gebeurtenissen. ‘Het garnizoen van Haitsjow is verminderd tot een zwakke soldatenwacht, de stadspoorten worden gesloten, en wij krijgen de aanzegging, dat het Yamen zich niet meer verantwoordelik houden kan voor onze veiligheid. Het kan ons van nu af aan geen voldoende bescherming meer waarborgen. We zijn dus voortaan overgelaten aan ons zelf.... ‘En op denzelfden dag bereiken de Rode legers de stad Shanghai. Zij stromen de Chinese kwartieren binnen en omgolven de gebarricadeerde vreemdelingenwijken, waar de soldaten der acht mogendheden, op alles voorbereid, een ondoordringbaren dam vormen, die dezen vloed stuit. Moord, plundering en brandstichting brengen de bandeloze benden over de oude Chinese stad. ‘Het is of een siddering door heel China gaat. De boeren rondom ons verkopen hun vee en begraven hun kostbaarheden en hun bezittingen van waarde. Elken dag komen er aan onze poort en bieden jaden voorwerpen of oude porceleinen schotels of beeldjes te koop.... Huis na huis in de stad staat leeg, de vensters vernageld, de poorten toegespijkerd. En van Tapoe uit vaart boot na boot met wegzwermende vluchtelingen, noordwaarts, noordwaarts.... ‘Alle gezichten staan angstig. Alle monden zeggen hetzelfde: de Zuideliken komen! ‘Onze kisten zijn gepakt. Ook wij zijn gereed. ‘Hoe zal het einde zijn?’ Het boek van Schotman is door Slauerhoff gerecenseerd in de Nieuwe Arnhemsche Courant van 14 februari 1931. De hierop aansluitende aantekening over de verwoesting van Tai hai en dat 3 dagen verder (...) alles kalm verloopt alsof er niets is gebeurd, lijkt in deel II vooral een vooruitwijzende functie te moeten hebben. Ook als de gehele cultuur vernietigd zal zijn, aan het eind van de roman, zal het lijken of er nooit iets is gebeurd. Het overgebleven land zal zich voordoen als een ‘breede ge[e]le leege glimlach’ (document B-I, blad [2]). De notitie Overstrooming van de Hoang-ho is in zoverre opmerkelijk, dat Slauerhoff hier laat blijken dat hij de Hoang-ho, en niet de Yangtse op het oog had in de roman, hoewel de rivier daar toch de Yangtse heet. Het moet hem bekend zijn geweest, dat ook de Hoang-ho vaak buiten zijn oevers treedt. Omdat hij zo'n | |
[pagina 71]
| |
overstroming echter nooit zelf heeft aanschouwd, zal hij zich via lectuur op dit punt nader oriënteren: zie daarvoor document B-V. Dat hij in Het leven op aarde deze overstroming aan de Yangtse toeschrijft, past weer binnen zijn eigenzinnig topografisch ontwerp van China. In de tweede onderafdeling van deze aantekening werkt Slauerhoff vervolgens zijn gedachten over de tweede helft van het toenmalige deel II enigszins uit. Na een jaar zich in het klooster te hebben opgehouden - waar Velho een belangrijke ontmoeting voor hem betekent - verlaat Cameron Tsjeng-Chou. Deze stad ligt dicht bij de Hoang-ho, in het noorden van de provincie Honan. Slauerhoff zal echter mede gedacht hebben aan Tsjeng-tou, de hoofdstad van de provincie Szechwan. Deze stad ligt voorbij Tsjoeng-King, dat in tegenstelling tot Tsjeng-tou aan de Yangtse ligt. Hierop wijst de aantekening in de marge. Bovendien wordt deze interpretatie gesteund door de aantekening, dat Cameron na zijn vertrek uit de stad de Yangtse afvaart. De overige aantekeningen op deze bladzijde lopen parallel aan die van document B-I, blad [2]. Nieuw is alleen de vermelding van de berg Tai Shan. Slauerhoff situeert deze berg, die in werkelijkheid in de buurt van de oude monding van de Hoang-ho in Shantung ligt, vlak bij Tsjeng-Chou, of Tsjeng-tou, dus in Szechwan, te bereiken via de Yangtse. Het gaat hem dus weer niet om die bepaalde heilige berg van de Chinezen, maar om een heilige berg, het begrip daarvan. Juist zo'n berg zal meewerken aan de vernieling van de cultuur. Tevens blijkt uit deze notitie, dat niet alleen de kust van China verwoest zal worden: heel ‘China’ is in het geding! De uitbarsting van de Tai Shan is nader uitgewerkt in document D-VIII. Onder aan de rectozijde van blad [4] wordt door middel van een z.o.z. de tekst op de versozijde met de tot nu besproken aantekeningen verbonden. We mogen deze tekst dus lezen als een beschrijving van wat op de vulkanische uitbarsting volgt. Cameron bevindt zich weer in een klooster, misschien wel in hetzelfde klooster als waarin hij als sektelid is opgenomen. Ook in dit klooster wordt de Beatitude-regel gevolgd. Onmiddellijk hierop volgt een gedichtje. De tekst ervan bestaat op het eerste gezicht uit negen regels. De regels 2, 5, 6 en 9 zijn rijmend of assonerend met elkaar verbonden, evenals de regels 3, 4, 7 en 8, en het woord rust onderaan. Tussen de regels 5 en 6 is een regel wit opengelaten. Bovendien staat alleen achter de eerste regel een liggend streepje. Dit alles wijst erop dat de eerste regel als titel opgevat moet worden, of als een situatie-aanduidende inleiding, en de rest van de tekst als het eigenlijke gedicht, dat dan uit twee strofen bestaat van elk vier regels. Het woord rust is een rijmwoord. Mogelijk is dat Slauerhoff het gedicht met dit enkele, rijmende woord heeft willen afsluiten; het zou dan een samenvattende betekenisfunctie hebben. Waarschijnlijker is het, vooral gelet op de plaats van het woord onder de overeenkomende rijmklanken, dat hij er nog een strofe aan heeft willen toevoegen. Bij het schrijven van gedichten ging hij dikwijls uit van de (mogelijke) rijmwoorden en vulde hij vervolgens de regels in. Om de bovenste strofe is een kader aangebracht, daarnaast schreef Slauerhoff: Slot. Ongetwijfeld heeft hij hiermee willen aangeven dat de volgorde van de strofen moet worden omgekeerd. | |
[pagina 72]
| |
5. Kaart van Azië bezuiden de Gobi-woestijn, met de pelgrimstocht van Hiuan-tsang (Hsüan Tsang,
| |
[pagina 73]
| |
aangegeven door de niet-geblokte vette lijnen. Ontleend aan René Grousset, Sur les traces du Bouddha.
| |
[pagina 74]
| |
Het lijkt erop dat dit gedichtje dezelfde functie heeft moeten vervullen als de Saudade die volgens document B-I, blad [2] de trilogie had moeten afsluiten. Het onderhavige gedicht is echter géén ‘Saudade’. Het brengt immers niet een bitterzoet liefdegevoel voor in ruimte en tijd ver verwijderde personen of zaken onder woorden. Integendeel, het gaat hier om een nu bereikte innerlijke gesteldheid en richt zich daarbij níet op het verleden. Misschien is de ‘Saudade’ die voor het nieuwe gedicht heeft moeten plaatsmaken, wel dezelfde als die welke onder diezelfde titel is opgenomen in de bundel Soleares (Verzamelde gedichten, zesde druk, blz. 671-672). Het werd voor het eerst gepubliceerd in Helikon, II (1932), nr. 1, blz. 8-9, en moet dus uiterlijk in 1931 zijn voltooid. Saudade
Ik heb zooveel herinneringen,
Als blaadren ritslen aan de boomen,
Als rieten ruischen bij de stroomen,
Als vogels het azuur inzuigen,
Als lied, geruisch en ritselingen:
Zooveel en vormloozer dan droomen.
Nog meer: uit alle hemelkringen
Als golven uit de zee aanstroomen
En over breede stranden komen,
Maar nooit een korrel zand verdringen.
Ze fluistren alle door elkander
Wild en verteederd, hard en innig;
Ik word van weelde nog waanzinnig,
Vergeet mijzelf en word een ander.
De droeve worden altijd droever,
Nu ik het onherroeplijk weet,
Steeds weer te stranden aan den oever
Der zee van 't altijddurend leed.
Ook de gelukkige worden droever,
Want zij zijn voorgoed voorbij:
Kussen, weelden, woorden van vroeger
Zijn als een doode vrucht in mij.
Ik heb alleen herinneringen,
Mijn leven is al lang voorbij.
Hoe kan een doode dan nog zingen?
Geen enkel lied leeft meer in mij.
| |
[pagina 75]
| |
Aan de kusten van de oceanen,
In het oerdonker van de bosschen,
Hoor ik 't groot ruischen nog steeds ontstaan en
Zich nooit meer tot een stem verlossen.
Het gedichtje dat voor deze ‘Saudade’ in de plaats is gekomen, heeft waarschijnlijk iets te maken met de Beatitude, het ideaal waarnaar de bewoners van het klooster zich steeds hebben gericht. Het laat in ieder geval een geheel andere toon horen dan men van een ‘Saudade’ zou verwachten. Uit dit gedicht spreekt een evenwichtiger, zo men wil: positiever gesteldheid. Dit betekent dat Slauerhoffs bedoeling met het slot is gewijzigd sinds hij de notities uit document B-I maakte. Voor een nadere interpretatie ervan zij verwezen naar de commentaar bij document D-VIII; het gedicht sluit immers min of meer aan bij het daar gepubliceerde fragment van deel III. De laatste notitie op blad [4] is met potlood geschreven. Zij is een rechtstreekse vertaling van de titel van een paragraaf uit Géographie universelle, tome IX, Asie des moussons (1928), van J. Sion, blz. 101 van het eerste deel: ‘La menace du Houang-ho’. Aangezien Slauerhoff dit werk in 1932 bestudeerd heeft (zie de inleiding op de B-groep), zal deze aantekening wel in diezelfde tijd zijn toegevoegd. | |
Blad [5]De eerste vijf regels zijn eerder op dit blad aangebracht dan de overige tekst. De droom van verwoesting v. de Chineesche kust zal waarschijnlijk in verband gebracht moeten worden met Camerons dromen in het klooster op de Dapsang (zie document B-I, blad [2]). Andermaal wordt dus het vertel-technisch procédé van de vooruitwijzing door Slauerhoff toegepast. Voordat Cameron zich nu, overeenkomstig de oorspronkelijke opzet, weer naar de kust begeeft, trekt hij naar de vlakte waar de Grieken wonen. Deze gedachte moet Slauerhoff (mede) ontleend hebben aan René Grousset, Sur les traces du Bouddha (Paris, 1929) (zie hiervoor de commentaar bij document C-VII). In het noorden van het huidige Pakistan, aan de voet van de Karakoroem - waarvan de Dapsang een der hoogste toppen is - ligt de vlakte van Peshawar. De Oudindische naam ervoor is Gandhâra. Als gevolg van de tocht van Alexander de Grote heeft daar inderdaad enige eeuwen een cultuur bestaan, waarin de Hellenistische en de boeddhistische kunst waren samengesmolten. De bloeitijd duurde van 100 vóór tot 500 na Christus. (Zie vooral A. Foucher, L'art gréco-bouddhique du Gandhâra, 2 delen (Paris, 1905, 1918); er zijn geen aanwijzingen dat Slauerhoff dit werk heeft gekend). Ook Grousset spreekt over Gandhâra (hoofdstuk VI, blz. 76-109). Grousset beschrijft de reizen die Chinese pelgrims vooral in de zevende eeuw na Christus maakten naar India, het geboorteland van de boeddha Gautama. Verreweg de meeste aandacht schenkt hij aan de reis van Hiuan-tsang (Hsüan Tsang), die duurde van 629 tot 645, waarover een leerling van deze geleerde pelgrim uitvoerig heeft bericht. Hiuan-tsang vertrok uit Leang-tcheou, zoals Grousset volgens Franse gewoonte de plaatsnaam spelt (blz. 29; waarschijnlijk het huidige Wu-wei, Wuwei). Hij trekt door de Gobi-woestijn, vervolgens door de huidige provincie Sinkiang, dus | |
[pagina 76]
| |
langs de noordelijke karavaanroute, om het Kun-lun-gebergte heen, om zo uit het noorden Gandhâra te bereiken, en daarna India. In de oorspronkelijke reisbeschrijving, van de hand van Hiuan-tsangs leerling, staat niets over de Grieken in Gandhâra vermeld (Samuel Beal, The life of Hiuen-Tsiang by the Shaman Hwui Li, blz. 63 e.v.). De graeco-boeddhistische cultuur was immers al in de zesde eeuw grondig vernietigd. De Chinese pelgrim had er ook geen interesse voor. Grousset echter becommentarieert diens reisverhaal voortdurend, niet het minst door de geschiedenis van het boeddhisme telkens weer met die van Europa te vergelijken. Zo schenkt hij in het zesde hoofdstuk, ‘Au pays gréco-bouddhique’, ruim aandacht aan de vroegere banden tussen deze streek en de Hellenistische cultuur, gevolg van de veroveringstochten van Alexander de Grote. Juist deze vergelijkingen zullen Slauerhoffs interesse hebben gewekt. Gandhâra moet hij hebben gezien als de brug tussen het boeddhistisch China en de cultuur van Europa. Dat deze streek geografisch zo ver verwijderd ligt van China, zal voor Slauerhoff niet belangrijk zijn geweest. Geografische exactheid was nu juist hetgeen hij níet nastreefde. Integendeel, in zijn romans is hij er voortdurend op uit de geografische werkelijkheid op te heffen. Hij ontwerpt een eigen geografie, waarin alle plaatsen en rivieren geschikt worden overeenkomstig zijn eigen artistieke behoeften. Om dit duidelijk te maken, moeten we een kleine uitweiding inlassen. In Het leven op aarde trekt Cameron naar het binnenland vanuit Tai Hai. Hiermee is duidelijk Shanghai bedoeld: de grote boulevard heet er immers ‘de Bund’, er is sprake van ‘de groote Palace-hotels’, en van de Sjoe-San-archipel, een groep eilanden vlak voor Shanghai. In dienst van de wapensmokkelaar Hsioe vertrekt hij in westelijke richting. ‘De tocht gaat eerst naar Hu-pei, dan misschien naar Sje-Tsuan,’ zegt Hsioe (Verzamelde Werken, VI, blz. 62). Beide zijn het Chinese provincies, Hu-pei (Hupeh) precies in het hart van China, Sje-Tsuan (Szechwan) in het uiterste westen. Ze varen dus de Yangtse-kiang op. Een paar maal wordt ook I-Tsjang genoemd (blz. 13, 82). Dat klopt nog allemaal met de werkelijkheid, vooral als men leest dat Tsjong King het reisdoel is, dat in ‘Westelijk Sje Tsuan’ moet liggen (blz. 121). In Sje-Tsuan ligt namelijk een plaats van vrijwel die naam: Tsjoeng-King, áán de Yangtse. Een enkele maal wordt de Yangtse bovendien met name genoemd, het laatst in de ‘Epiloog’, als Cameron vanaf het westelijk hooggebergte neerkijkt over het Chinese land en Tsjong King en de Yangtse ziet liggen. Om Tsjong King echter te bereiken, verlaten Cameron en de zijnen op een gegeven moment de rivier en leggen ze het laatste deel van de tocht te paard af. Dit reisschema is vrijwel gelijk aan dat van A. Gervais, toen deze zich als dokter ging vestigen in Tsjeng-tou (Ch'eng-tu, Chengdu), dat nog voorbij Tsjoeng-King ligt, maar níet aan de Yangtse. De autobiografie van Gervais, Aesculape en Chine (Paris, 1933), behoorde tot Slauerhoffs lievelingsboeken. Echter, de tocht te paard van de Yangtse naar Tsjong King begint in een plaats die Lang Tsjeon heet. In werkelijkheid ligt die stad niet in West-China, maar ver in het noordwesten. Eigenlijk heet die plaats Lan Tseou (Lan-chou, Lanzhou). In een paar kladversies die van dit romangedeelte bewaard zijn gebleven, staat inderdaad Lang Tsjeou; de u aan het eind is abusievelijk als een n in de drukversie verschenen. (Zie | |
[pagina 77]
| |
hiervoor document C-II, noot 15.) De schrijfwijze ‘-Tseou’ (met e) voor ‘-chou’ wijst op een Franse bron. Lan Tseou is de eeuwen door de laatste grote stad geweest van waaruit de Chinese kooplieden en legers de tocht in noordwestelijke richting ondernamen, om contact te leggen met de gebieden die nu in het zuiden van Aziatisch Rusland liggen; ook bij voorbeeld voor de pelgrim Hiuan-tsang. De stad ligt aan de Hoang-ho, de tweede grote rivier van China, die door de noordelijke provincies naar zee stroomt. Volgens de roman ligt ook Tsjong King aan de Hoang-ho (Verzamelde Werken, VI, blz. 114). Het lijkt er dus op, dat de namen Yangtse en Hoang-ho in de roman verwisselbaar zijn! Ten slotte wordt nog gezegd, dat Tsjong King in een bocht van de Chinese Muur ligt, die China tegen de aanvallen vanuit het noorden moest beschermen. Hoe kan dit? Kennelijk ging het Slauerhoff niet om de topografische werkelijkheid. Hij beschreef niet het China van die dagen, maar een China, namelijk dat van zijn romans. Zijn lezers moesten wel ongeveer aan China denken, maar er niet meer in zien dan een voorlopig oriëntatiegegeven. Op het niveau van het concrete verhaal bevindt de lezer zich in een land dat sterk aan China doet denken, maar op het niveau van de bedoeling, van de idee, van de zin van het verhaal bevindt hij zich in een gebied waarvoor China een symbool is, een symbool dat zich als zodanig dus ook verraadt. Het werkelijke China leverde Slauerhoff niet meer dan het ruwe materiaal voor zijn verhaal, en hij kneedde dit materiaal om, zodat een heel ander gebied uit zijn handen ontstond. Welk gebied? In het kader van deze commentaar zijn op deze vraag twee antwoorden mogelijk, die elkaar aanvullen. Het eerste antwoord lijkt door de titel van de roman gegeven te worden: het leven op aarde. In wezen is het geen ‘Chinese’ roman, maar een algemeen menselijke. China is, zo gezien, niet meer dan een voorwendsel, zij het een voorwendsel dat Slauerhoff vrij goed kende. (Zie hiervoor ook Dina van Berlaer-Hellemans, ‘Slauerhoffs “Reisverhalen”: een poging tot interpretatie’, in Spiegel der Letteren, XIX (1977), speciaal blz. 133-139; voorts W. Blok, ‘Het China van Slauerhoff’, in: Juffrouw Idastraat 11. Huisorgaan van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, VII (1981), nr. 3, blz. 9-13.) Een tweede antwoord is mogelijk op grond van de door Slauerhoff geraadpleegde literatuur. In het tijdschrift China (1931, blz. 89-107), waarop Slauerhoff destijds geabonneerd was, publiceerde H. Hackmann het opstel ‘Chinesischer Jenseitsglaube’, waarin hij onder meer de Chinese opvattingen omtrent het leven na de dood aan de orde stelde, of beter, het leven tussen twee aardelevens in. Aan gene zijde van het sterven betreedt men een gebied dat zich vrijwel als een replica voordoet van het leefgebied aan deze zijde. ‘Das Jenseitsland ist (...) ein Gegenbild des Diesseits’ (blz. 91; cursivering door de auteur). ‘Diese Auffassung war vorhanden, lange bevor der Buddhismus mit seinen Lehren über das Jenseits eindrang, sie hat sich trotz alles buddhistischen Einflusses behauptet und führt ihr eigenes Leben noch immer neben dem buddhistischen Vergeltungsglauben her.’ (blz. 92) Bij deze woorden van Hackmann moet men wel in aanmerking nemen, dat hij spreekt over het boeddhisme zoals dat in China, en wel bij het volk, vorm heeft gekregen. Tal van overblijfselen uit | |
[pagina 78]
| |
de oorspronkelijke Chinese religie en elementen van het taoïsme en het confucianisme zijn erin opgenomen. Hackmann vervolgt dan: ‘Merkwürdig ist es nun, mit welchem Realismus [cursivering door de auteur] der Chinese diese Parallele zwischen Jenseits und Diesseits auffasst und durchführt. Das Jenseits ist für ihn ein zweites China [cursivering door de auteur]. Es ist wie dieses in Provinzen, Bezirke u.s.w. eingeteilt, hat seine Städte und Dörfer, hat seine Beamten, höhere und niedere, hat seine Prüfungen und Beförderungen, hat seine Kabalen, Intriguen und Bestechungen, (...).’ Tot hier is deze alinea door Slauerhoff in de kantlijn aangestreept! Vervolgens wijst Hackmann er nog op dat de parallellie zelfs zo ver doorgetrokken wordt, dat men in het generzijds ter dood gebracht kan worden, of op een andere manier kan sterven. Meestal verhuist men dan naar een ander ‘inferno’. Op grond van deze bron mogen we Slauerhoffs geografisch procédé tot op zekere hoogte gerechtvaardigd noemen: hij kan zich beroepen op authentieke gegevens. We mogen echter niet zo ver gaan dat we nu het gehele verhaal in het land van de dood zouden moeten situeren. Wel mogen we zeggen dat het zich níet in de realiteit afspeelt. Het verhaal staat bóven de realiteit, vindt plaats in het gebied van de geest, waar het een algemene geldigheid nastreeft.
Deze omzetting van topografische gegevens in een eigen geografie is niet slechts aanwijsbaar in de romans. Ook in het voorwerk zien we Slauerhoff op deze wijze bezig. De documenten tonen dit duidelijk aan. Eén aanwijzing hiervoor hebben we eigenlijk al gekregen: in document B-I, blad [2], waar sprake is van de Dapsang, een berg die wel heel ver verwijderd ligt van China. We zullen er nog meer tegenkomen. Cameron daalt dus af ‘in de vlakte waar de Grieken wonen’. Na lange tijd ontmoet hij daar eindelijk weer vrouwen van het Europese type. Wat wij aan moeten met zijn ‘onheilspellend staan voor de poort’, is niet duidelijk; ook de verwijzing naar Oedipus en Baudelaire[?] helpt ons niet verder. De volgende aantekeningen zijn aanvankelijk op een ander blaadje gemaakt, op de achterkant van een gedeelte van een formulier voor een scheepsverklaring. Door dit blaadje onder de eerste zeven regels te plakken, heeft Slauerhoff dus zijn tot nu toe besproken notities uitgebreid. Waarschijnlijk moeten we de eerste toegevoegde aantekening zo lezen, dat Cameron in de vlakte der Grieken, bij een oude uitlooper van de pontische zee (de Zwarte Zee), een gedenksteen aantreft, met reliefs, waarop de inhoud van de erop volgende vijf regels af te lezen valt: Eerst wist Odysseus op zijn zwerftochten tot hier door te dringen. Vervolgens - misschien staat dit te lezen op een tweede gedenksteen, iets verder - bereikte Alexanders generaal Erybates dit gebied. Hij keerde echter weer terug in westelijke richting, omdat hij iets verschrikkelijks voor zich zag. Het zou niet verwonderlijk zijn, als dit verschrikkelijke te maken heeft met de mysteriën van Tibet, met iets dergelijks als Wan Tsjen aan Cameron openbaart in de ‘Epiloog’ van Het leven op aarde (Verzamelde Werken, VI, blz. 220-221), maar dit blijft natuurlijk giswerk. In ieder geval keerde Erybates niet naar zijn vorst terug, maar bleef hij in de vlakte, niet ver ten westen van de plaats van verschrikking, waar hij een | |
[pagina 79]
| |
nederzetting stichtte: Eenige dagen verder (...). De nazaten van Erybates en de zijnen bewonen deze vlakte nog steeds. Als Cameron zich bij hen heeft gevoegd, voelt hij zich eindelijk thuis. De naam ‘Erybates’ komt in de Oudheid niet voor; Pape geeft hem niet (W. Pape, Handwörterbuch der griechischen Sprache, vol. III, Wörterbuch der griechischen Eigennamen, Gustav Eduard Benseler ed.). Wel komt bij een aantal schrijvers ‘Eurybates’ voor, onder meer bij Homerus, waar het de naam is van twee herauten, die van Agamemnon en die van Odysseus vooral (Ilias, II 184, IX 170; Odyssee, XIX 247). Een generaal van Alexander met die naam heeft echter niet bestaan (zie Helmut Breve, Das Alexanderreich auf prosopographischen Grundlage). Wel is het niet alleen zeker dat Alexander de Grote tot in Gandhâra (Peshawar, het toenmalige Bactriana) is doorgedrongen, maar ook dat hij daar een paar nederzettingen heeft gesticht. Misschien heeft Slauerhoff dus aan de heraut van Odysseus gedacht, want ook Odysseus is volgens hem tot in Gandhâra doorgedrongen; maar hij moet de naam dan verkeerd hebben overgenomen. Ook kan hij hem verzonnen hebben. Gelet op het handschrift zijn de vier regels onderaan later geschreven dan de andere notities op het gedrukte formulier. De karakteristiek die hier wordt gegeven van Pallas Athene, de bevrijd[d]e gedachte, - de godin is uit het hoofd van Zeus geboren, - wijst erop dat ook de episode in Gandhâra beschouwd moet worden als een deel van de ‘ideële tocht’ naar het binnenland. |
|