| |
| |
| |
De B-groep
In de B-groep zijn die papieren opgenomen, die Slauerhoffs aantekeningen bevatten ter voorbereiding van zijn romans. Deze aantekeningen kunnen van tweeërlei aard zijn. Het kan gaan om notities over de opzet van de romans, en het kunnen wetenswaardigheden zijn die Slauerhoff uit zijn lectuur overnam, omdat hij dacht dat hij ze voor zijn romans zou kunnen gebruiken.
De papieren uit de B-groep zijn van allerlei formaat, afkomstig van schrijfblokken, schrijfboeken, cahiers of postpapier. Ze zijn door de editeurs genummerd: [1] tot en met [23]. Blad [20] recto laat een ontwerp zien van een passage uit Het leven op aarde en is daarom bij de C-groep gevoegd. Voorts behoort tot de B-groep een tekst die op een map is geschreven.
Om de documenten zoveel mogelijk chronologisch te ordenen, is hier niet alleen gebruik gemaakt van materiële en inhoudelijke gegevens van de documenten zelf, maar ook van enkele biografische gegevens. De overwegingen hierbij zijn de volgende:
a) De eerste aanwijzing dat Slauerhoff aan Het verboden rijk begonnen is, staat in een brief van 4 april 1929: ‘Ik ben aan een werkelijk groot (en omvangrijk) ding bezig, wat wel goed wordt maar de echte lust ontbreekt en ik vind het vrij redeloos iets te maken. Enfin, 't is tenminste een bezigheid.’ (Arthur Lehning, Brieven van Slauerhoff, blz. 61) Van Wessem schrijft hierover: ‘Hij heeft van zijn laatste reis het manuscript meegebracht van een roman, “Het verboden rijk” (...).’ (Constant van Wessem, Slauerhoff. Een levensbeschrijving, blz. 82) Het betreft hier Slauerhoffs laatste reis met de Gelria naar Zuid-Amerika van 20 maart tot 6 mei 1929. Het manuscript was toen nog niet voltooid. Op 15 augustus 1930 schrijft Du Perron aan A. Roland Holst over ‘de groote roman over Camoëns, waar Slau misschien binnen het jaar van bevallen zal’ (E. du Perron, Brieven, II, blz. 256). Voor latere gegevens omtrent het schrijven aan de roman, zie J. Slauerhoff, Het verboden rijk, elfde druk, blz. 152.
De bladen [1] en [2] bevatten, in de vorm van puntenschema's, een overzicht van de inhoud van een driedelige roman. Uit dit ontwerp zullen later Het verboden rijk en Het leven op aarde worden losgemaakt, zij het op een andere manier dan het puntenschema laat vermoeden. Deze bladen zullen dus, afgezien van de toevoegingen in de rechter marge, vóór 20 maart 1929 zijn ontworpen. Alleen blad [2], dat uitsluitend deel III van de trilogie betreft, kàn van later datum zijn. Op zijn laatst dateert het van 1933, gezien het voorkomen van de naam Tse King in de aanhef; die naam werd pas eind 1933 of begin 1934 vervangen door Tschong King (zie de inleiding op de C-groep). De gehele formulering van die aanhef is echter identiek aan de titel van het voorgenomen vierde hoofdstuk van deel III volgens blad [1]. Dit maakt een nauwe aansluiting bij blad [1] waarschijnlijk. Beide bladen vormen daarom samen de eerste subgroep: document B-I.
b) De bladen [3], [4] en [5] bevatten korte notities over Camerons geschiedenis ná de Camões-episode. Ze gaan echter meer op details in dan de bladen [1] en [2].
Het is duidelijk dat ze geen van drieën onmiddellijk in hun geheel zijn beschreven.
| |
| |
Op ieder blad zijn groepen van notities bij tussenpozen aangebracht. Dit bemoeilijkt natuurlijk de ordening van de bladen. Het meest voor de hand ligt de ordening in chronologische volgorde van de eerstgeschreven notitie op ieder blad.
Blad [3] bevat aantekeningen over Cameron vlak voor en na zijn binnenkomst in Tse King (in Het leven op aarde: Tsjong King). Bovenaan staat: Hoofdstuk IV. na Tse King. Dit komt precies overeen met de indeling in hoofdstukken voor het derde deel zoals die was voorgenomen op blad [1] van document B-I. Ook daar immers moet hoofdstuk IV van dat deel in Tse King spelen. Aldus is voor blad [3] een nauw verband aantoonbaar met B-I, nauwer dan voor blad [4] (zie hieronder). We kunnen blad [3] beschouwen als een eerste nadere uitwerking van B-I. Daarom mogen we het plaatsen in ongeveer 1929. Deze datering wordt gesteund door het feit dat in de laatste notitie op de versozijde van blad [3] nog verwezen wordt naar het verhaal van Osteria (zie document A-II).
Op blad [4] zijn aan de tekst, op grond van het gebruikte schrijfmateriaal, drie delen te onderscheiden. Op het eerste derde deel van de rectozijde is met potlood gewerkt, het volgende tweederde gedeelte en vrijwel alles op de versozijde is met inkt geschreven - recto- en versozijde zijn bovendien met elkaar verbonden door een z.o.z. onder aan de rectokant - maar de laatste paar regels op de versozijde staan weer in potlood.
Het eerste, met potlood geschreven, gedeelte bevat onder meer de notitie: Na de helft v/h Deel II. Toch handelen de notities kennelijk over wat op blad [1] van document B-I was voorgenomen voor deel III. Dit betekent dat er een verschuiving in de opzet is gekomen. Deze verschuiving wordt begrijpelijk als we mogen aannemen, dat het eerste en tweede deel van de oorspronkelijke opzet waren samengevoegd tot één deel. Die samenvoeging vinden we inderdaad gerealiseerd in Het verboden rijk. Dat deze roman bij het schrijven van blad [4] al voltooid was, is hiermee natuurlijk niet gezegd, wel dat de roman op zijn minst in grote lijnen gereed was, of Slauerhoff duidelijk voor ogen stond. Die fase had hij, zoals we hebben gezien, ongeveer bereikt in april 1929, tijdens de reis met de Gelria naar Zuid Amerika.
Dit alles betekent dat het begin van blad [4] dateert van na april 1929. Omdat echter blad [3] uit ongeveer 1929 stamt, moet het begin van blad [4] iets later worden gedateerd. Dat kan nog in 1929 zijn geweest, want het papier is hetzelfde als van blad [3], of misschien 1930, toen Du Perron aan Roland Holst schreef, dat ‘Slau misschien binnen het jaar van [zijn grote roman over Camões] bevallen [zou]’ (E. du Perron, Brieven, II, blz. 256). In feite kwam de roman pas in de zomer van 1931 klaar (zie Het verboden rijk, elfde druk, blz. 152).
De laatste notitie op blad [4] verso luidt, weer in potlood: De bedreiging van de Hoang-ho. Deze woorden zijn rechtstreeks ontleend aan: P. Vidal de la Blache et L. Gallois [ed.], Géographie universelle, Tome IX, Asie des moussons, par J. Sion, Première partie, Généralités - Chine - Japon (Paris, 1928). Er zijn redenen om aan te nemen, dat Slauerhoff dit boek voor het eerst in 1932 geraadpleegd heeft (zie hieronder bij e). Hieruit volgt dat de aantekeningen op blad [4] waarschijnlijk geschreven zijn tussen 1929 en 1932.
Blad [5] is alleen recto beschreven. Er is een gedeelte van een formulier voor een
| |
| |
scheepsverklaring op geplakt, met verso tekst van Slauerhoff, de versozijde naar boven gekeerd. Boven deze opgeplakte tekst is ruimte voor een vijftal regels aantekeningen.
Boven aan de bladzijde staat III, wat zeggen wil dat het om notities gaat voor het derde deel van de roman. Alle aantekeningen handelen over een tocht van Cameron naar een dorp waar afstammelingen wonen van een afdeling Griekse soldaten uit de tijd van Alexander de Grote. Het is aannemelijk dat Slauerhoff zijn gegevens over deze Grieken (mede?) heeft geput uit René Grousset, Sur les traces du Bouddha (Paris, 1929), en dat hij dit boek in 1933 heeft gelezen. (Zie hiervoor document C-VII, de commentaar.) In dat jaar waren zijn plannen voor een trilogie alwéér gewijzigd. Het tweede deel zou Het leven op aarde (1934) worden, waarop nog een derde deel volgen moest. In dat derde deel wilde hij het verhaal opnemen over Camerons Afdaling in de vlakte waar de Grieken wonen, en wel ongeveer aan het Slot ervan volgens de eerste notitie in de linker marge. Zie voor deze plaatsing tegen het slot van deel III overigens de commentaar bij document D-VIII. Hieruit volgt echter niet zonder meer dat de eerste aantekening op blad [5] van 1933 is. Het idee van de afdaling naar de Grieken kan Slauerhoff al in 1929 hebben gekregen, terwijl hij het pas in 1933 begon uit te werken aan de hand van Grousset.
Er zijn nu twee mogelijkheden ten aanzien van het verdere verloop. Ergens in dat zelfde jaar, of in de eerste helft van 1934, voegde Slauerhoff de twee bladen samen door het ene te plakken op het andere. Het woord Slot nam hij over op het opgeplakte papier en hij drukte zijn tevredenheid uit over het resultaat door onder het eerste gedeelte Zeer goed te schrijven. Het ging hem hierbij steeds om het derde deel.
De tweede redenering is de volgende. In de zomer van 1934, toen Slauerhoff in Tanger verbleef, voelde hij de noodzaak de kopij voor Het leven op aarde uit te breiden, en weer wijzigde hij zijn plannen. Hij besloot nu de ‘Epiloog’ aan de roman toe te voegen, het begin van de ideële tocht naar het binnenland, waarmee hij aanvankelijk deel III had willen aanvangen. (Zie hiervoor de inleiding op de C-groep.) Camerons verblijf ‘in de vlakte waar de Grieken wonen’ maakte toen dus deel uit van de ‘Epiloog’ (zie document C-VII). De later bij het opplakken toegevoegde notities in de marge van blad [5], Slot en Zeer goed, zal hij zo gezien in die zomer hebben aangebracht. Misschien geldt dat ook voor de eerste zin: Eerst (!) droom van verwoesting v. de Chineesche kust. Vóórdat Cameron naar de Grieken afdaalt, laat zijn goeroe Wan Tsjen hem immers, weer volgens document C-VII, die verwoesting zien (cf. Verzamelde Werken, VI, blz. 219-220). De aanduiding III, voor het derde deel, liet hij dan echter staan. Bij nadere overweging heeft hij echter, ongeveer in augustus, de Griekse episode alsnog uit de ‘Epiloog’ geschrapt; hij bewaarde die voor het derde deel (zie de inleiding op de C-groep). Dit alles zou betekenen, dat de tekst op blad [5] grotendeels in 1933 is geschreven en voor een klein deel in de zomer van 1934.
Al met al mogen we de dateringen: blad [3] ongeveer 1929, blad [4] tussen 1929 en 1932, blad [5] tussen 1929 en de zomer van 1934, aanvaardbaar achten. Samen vormen zij document B-II.
c) Een korte tekst op de binnenkant van een map. Slauerhoff heeft deze map binnenste
| |
| |
buiten gevouwen en er waarschijnlijk de voorontwerpen, aantekeningen en enige bronnen in bewaard voor een gedeelte van deel III. Aangezien hij hier Het Verboden Rijk waarschijnlijk als titel voor de gehele trilogie heeft gebruikt, en niet alleen voor het eerste deel, zal de tekst geschreven zijn vóór januari 1932, toen hij het eerste deel onder die titel in Forum het licht deed zien. Zie hiervoor de commentaar bij dit document. Als terminus post quem kan april 1929 dienen, toen hij aan zijn trilogie begon. De map wordt gerubriceerd als document B-III.
d) In 1930 verscheen te Hellerau Das Leiden des Camões oder Untergang und Vollendung der portugiesischen Macht van Reinhold Schneider. Slauerhoff recenseerde dit boek voor de Nieuwe Arnhemsche Courant van 25 oktober 1930 (Verzamelde Werken, VIII, blz. 30-36).
De bladen [6] en [7] bevatten citaten uit het boek van Schneider. Dit maakt het zeer waarschijnlijk dat ze uit 1930 stammen. De inkt waarmee blad [8] is beschreven, is voor een deel gevlekt terug te vinden op de versozijde van blad [7]. Deze bladen horen dus bij elkaar. Blad [8] bevat aantekeningen over het leven van Camões, in het Nederlands. De bladen [9] tot en met [11] bevatten notities in het Portugees. De tekst hiervan is ontleend aan Albino Forjaz de Sampaio [ed.], História da literatura portuguesa, ilustrada, vol. II (Paris Lisboa, [1930]), dat Slauerhoff in nog niet gebonden, losse katernen bezat. Hij zal ze uiterlijk 1931 hebben gelezen. Omdat deze zes bladen inhoudelijk bij elkaar horen, worden ze hier tot één document samengevoegd: document B-IV, gedateerd 1930-1931.
e) Met de Holland-West-Afrika Lijn maakte Slauerhoff als scheepsarts op de Amstelkerk vijf reizen, tussen 29 september 1932 en 8 november 1933. De eerste twee reizen volgden direct op elkaar: 29 september 1932 tot november 1932 en 29 november 1932 tot 17 januari 1933 (zie J. Slauerhoff, Reisbeschrijvingen, blz. 176).
De notities op de bladen [13] tot en met [16] zijn geschreven op postpapier van de Holland-West-Afrika Lijn, met links onderaan: W.A. 117. 50-8-'31. Dit laatste wil zeggen, dat aan de scheepvaartlijn 50 schrijfblokken postpapier zijn afgeleverd in augustus 1931. (Zie ook onder f.) De notities betreffen passages uit het door Slauerhoff geraadpleegde deel van Géographie universelle (zie hierboven bij b). Niet op dit postpapier, maar op een gewoon, gelinieerd folioblad, in tegenstelling dus tot de bladen [13] tot en met [16], staat op blad [12] bovendien de titel van dit boek aangegeven, zij het met twee spelfouten: Uit Geografie universelle.
Dit alles maakt de constructie aannemelijk, dat Slauerhoff thuis, dus vóór 29 september 1932, begonnen is aan Géographie universelle, en wel op blad [12], en dat hij deze lectuur heeft voortgezet aan boord, blijkens blad [13] tot en met [16]. Deze veronderstelling wordt door de volgende waarneming enigszins gesteund. Voor in Slauerhoffs exemplaar van Arthur Waley, A hundred & seventy Chinese poems liggen vier blaadjes, slordig gescheurd uit een cahier. Op drie daarvan staan korte aantekeningen, die kennelijk Géographie universelle betreffen. Op het eerste staat: Nomaden in groote ronde vilttenten; op het tweede: Geografie | Universelle; op het derde niets; op het vierde: 72-79. boven Hoangho | 100 dreigende ‘[dit is Hoangho] |
| |
| |
106-110. boven Yangtse. De bladzijden 72-79 van Géograpbie universelle behandelen inderdaad de bovenloop van de Hoang-ho; op blz. 101 (en niet 100) begint de paragraaf over de bedreiging van de Hoang-ho vanwege zijn overstromingen; en blz. 106-110 beschrijft de bovenloop van de Yangtse. De blaadjes kunnen worden geïnterpreteerd als aanduidingen van passages die Slauerhoff belang inboezemden en die hij zich voornam (aan boord) nader te bekijken. Wat hij, blijkens het postpapier, inderdaad heeft gedaan.
Op grond van deze gegevens kunnen de bladen [12] tot en met [16] worden samengevoegd tot document B-V, geschreven tussen september 1932 en het begin van 1933.
f) Ook blad [17] is genomen uit postpapier van de Holland-West-Afrika Lijn, maar nu staat links onderaan: W.A. 117. 100-4-'33. Dit keer zijn dus in april 1933 100 schrijfblokken afgeleverd.
De aantekeningen zijn ontleend aan B. Favre, Sociétés secrètes en Chine. Origine - Rôle historique - Situation actuelle (Paris, 1933). Aangezien Slauerhoff tot niet veel later dan 1933, het jaar waarin hij zijn laatste reis met de Amstelkerk voltooide, over dit soort postpapier beschikt zal hebben, kunnen we blad [17] op 1933 bepalen. Het vormt in zijn eentje document B-VI.
g) De bladen [18], [19] en [20] beginnen alle drie met aantekeningen die ontleend zijn aan een roman van Alfred Döblin, Die drei Sprünge des Wang-lun. De eerste druk verscheen in 1915 te Berlijn. Slauerhoffs exemplaar is van 1923. Voorin staat: J. Slauerhoff \ Januari '24 A'dam \ April '28 Gelria. Verscheidene passages en woorden zijn aangestreept.
De notitie voor in het boek betekent wel dat Slauerhoff de roman op zijn minst twee maal heeft gelezen: eerst cursorisch, in 1924, daarna om er gegevens over China in aan te strepen, tijdens zijn eerste reis naar Buenos Aires in 1928. De zeventien aantekeningen uit de roman op de drie bladen komen echter maar in zes gevallen overeen met de aanstrepingen uit 1928. Zij zijn dus gemaakt bij een derde lezing van het boek.
Kennelijk ging Slauerhoff bij het excerperen niet erg systematisch te werk. In de eerste plaats blijkt dit uit het feit dat op ieder blad de aantekeningen slechts ten dele aan de roman van Döblin zijn ontleend. Op blad [18] volgen eerst aantekeningen waarvan ons de herkomst niet bekend is, en waarop vervolgens de schetstekening van een stad is aangebracht, die kennelijk uit Géographie universelle is overgenomen (blz. 113): het betreft de stad Tscheng-tou (Ch'eng-tu, Chengdu), de stad waaraan Slauerhoff mede heeft gedacht bij zijn beschrijving van Tsjong King in Het leven op aarde, zoals nog blijken zal. Op blad [19] worden de aantekeningen eveneens gevolgd door notities die niet nader zijn thuis te brengen. Blad [20], ten slotte, bevat ook nog één notitie van onbekende herkomst, die hier tussen die uit Döblin staat, voorts één aantekening die overgenomen is uit document B-VI en dus indirect teruggaat op het boek van Favre, en een aantekening uit Döblin die overgenomen is van blad [19], maar er een verkeerde interpretatie van geeft.
| |
| |
Een tweede aanwijzing dat Slauerhoff onsystematisch te werk is gegaan, is te vinden in het feit dat slechts bepaalde gedeelten van de roman zijn geëxcerpeerd. Op blad [18] staan notities die betrekking hebben op blz. 11-34 van de roman, op blad [19] notities die teruggaan op blz. 304-319, en op blad [20] twee aantekeningen die verwijzen naar blz. 155 en één naar blz. 306, namelijk die welke is overgenomen van blad [19]. Het is natuurlijk mogelijk dat excerpten uit de rest van de roman verloren zijn gegaan. De tweede aanwijzing voor onsystematische studie komt dan te vervallen, de eerste echter blijft gelden.
Als we ondanks deze willekeurigheid mogen aannemen dat Slauerhoff toch voor in het boek is begonnen, dan moet de volgorde van de bladen inderdaad zijn: [18], dit is blz. 11-34 van de roman, [19], dit is blz. 304-319, en [20], met onder meer de verkeerd overgenomen notitie van blad [19]. En als we bovendien mogen aannemen dat er niet veel tijd is verstreken tussen de drie fasen van dit excerpeerwerk, dan zullen deze bladen geschreven zijn in de tijd dat Slauerhoff zich al met Géographie universelle (blad [18]!) en met Favres Sociétés secrètes en Chine (blad [20]!) bezighield. Dat de studie van Favre ongeveer samenviel met de herlezing van Döblins roman is ook hierom aannemelijk, omdat in Die drei Sprünge des Wang-lun juist zo'n geheim genootschap een belangrijke rol speelt. We dateren document B-VII dan ook op ongeveer 1933.
h) Slauerhoff begon zijn werkzaamheden voor de Nieuwe Arnhemsche Courant in het nummer van 30 juli 1930 en beëindigde ze in het nummer van 30 maart 1935. Hij werkte niet in vast dienstverband, maar werd zolang de financiën toereikend waren, met vijf cent per regel gehonoreerd.
Voor de bladen [19] en [21] is postpapier gebruikt van deze krant. Op inhoudelijke gronden delen we blad [19] echter in bij document B-VII (zie onder g). Omdat blad [21] inhoudelijk niet nader thuisgebracht kan worden, moeten we het apart houden. Maar aangezien het handschrift vrijwel gelijk is aan dat van blad [19] - beide zijn in potlood, met dezelfde ductus - zullen deze twee bladen uit dezelfde tijd stammen. We dateren document B-VIII daarom eveneens op ongeveer 1933.
i) Over blad [22] valt in dit verband niet meer te zeggen dan dat het aantekeningen bevat uit P. Arthur Segers, China. Het volk, dagelijksch leven en ceremoniën (Antwerpen/Amsterdam, 1933), en tevens uit het bovengenoemde boek van Favre. Het blad dateert dus waarschijnlijk eveneens uit 1933: document B-IX.
j) Blad [23] begint met een aantekening die overgenomen is uit: Sung-nien Hsu, Anthologie de la littérature chinoise des origines à nos jours (Paris, 1933). Het dateert dus uit dat jaar, of iets later: document B-X.
Om dit overzicht wat meer in het kader te plaatsen van Slauerhoffs levensgeschiedenis, volgen hier nog enige gegevens. Tenzij anders is vermeld, zijn de gegevens ontleend aan de Mededelingen van de Documentatiedienst van het Nederlands Letterkundig Museum.
| |
| |
Maart 1928 tot mei 1929 maakt Slauerhoff met de Gelria van de Koninklijke Hollandsche Lloyd zes reizen naar Buenos Ayres en één reis naar Noorwegen en IJsland (J. Slauerhoff, Reisbeschrijvingen, blz. 176). Vervolgens is hij van mei 1929 tot 31 september 1930 in Nederland en België: Beetsterzwaag, Gistoux, Utrecht. September: huwelijk met Darja Collin. Van 1 oktober 1930 tot 1 februari 1931 volgen dan twee reizen met de Flandria naar Zuid-Amerika. Als hij terugkeert, is hij ernstig ziek.
Van november 1931 tot maart 1932 verblijft Slauerhoff in Merano om te kuren. Van april tot september 1932 is hij weer in Nederland.
Het verboden rijk verschijnt in Forum van januari tot en met september 1932, en vervolgens, in oktober, als boek.
29 september 1932 tot 8 november 1933 maakt Slauerhoff vijf reizen met de Amstelkerk van de Holland-West-Afrika Lijn. In een brief aan Terborgh vanuit Wassenaar, van 9 juli 1933, schrijft Slauerhoff: ‘Ik werk (...) aan het 2e deel van het “Verboden Rijk” [dus aan Het leven op aarde], dat, hoop ik, dit jaar af zal komen.’ (F.C. Terborgh, Slauerhoff. Herinneringen en brieven, blz. 13)
Van december 1933 tot februari 1934 logeert Slauerhoff bij Albert Helman in de buurt van Barcelona; samen reizen zij van februari tot het voorjaar van 1934 door Spanje en Marokko naar Tanger.
Van maart tot eind oktober 1934 verblijft Slauerhoff als arts in Tanger. Over deze periode schrijft Terborgh in zijn bovengenoemde boek: ‘Bij dit uitzicht vanuit Slauerhoffs huis in Tanger werd een goed deel van “Het Leven op Aarde” geschreven.’ (o.c., blz. 19)
Ten slotte bericht Slauerhoff uit Tanger aan Terborgh, op 15 juli 1934: ‘Literair heb ik niet veel anders gewrocht dan het Leven op Aarde eindelijk afgemaakt. Oef!’
|
|