Verzamelde gedichten. Deel 2(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] [Aan afgrondrand] AAN afgrondrand, In steen geworteld, Staat, steeds geteisterd, Eén ahornboom. Al diep gekromd, Maar onbewogen, Weerstaat de stam Den storm die voortloeit. Terwijl de loofkroon Reeds over de' afgrond Steeds verder afbuigt, In het verderf staart. Eens op een nacht zal De stam afknakken, De boom neertuimlen, In mist teloor. Maar in het dal stroomt Een springrivier, Die zich door klippen Naar verre zee wringt. [pagina 23] [p. 23] Een drijvend eiland Van groen en takken Lijdt op de steenen Wel telkens schipbreuk, En wordt door steilten En watervallen Steeds omgewenteld Neergestort. Maar eens drijft groen en Nog levend hout in Zee van azuur, Lucht van karmijn: De fiere boom die Zijn dood vooruitzag, 't Verderf niet duldde, Nieuw leven insprong! Vorige Volgende