Verzamelde gedichten. Deel 2(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] De Tuin der Martelingen De hooge muren zijn beplant met scherven, Een diepe gracht gaapt voor de hooge poort; Zoodat slechts vogels, wolken, sterren Zien kunnen hoe zij traag, schoon sterven; Hoe het bloed een wit bloembed Omtoovert in fluweelzacht rood. Maar ik heb toch menigen gil gehoord En 't kermen, zenuwsloopende muziek, Wanneer de klokken krampverwekkend luiden, Over de leliezachte huiden Een rilling als een rimpeling verloopt. Dan komt de beul wel met een reigerwiek, In bijtend zuur gedoopt, En schildert bloesems op de zijde. - Hoe moet ik de vogels benijden! (Anoniem) Vorige Volgende