Verzamelde gedichten. Deel 2(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] Festijn De zalen waren voor 't feest getooid, De kelders open, de waaiers ontplooid; Iets fraaiers werd nooit vertoond. Maar nu 't einde nadert van 't gelag, Roep ik wee en ach, Wee en ach, Dat het niet is voortgegaan, Niet voor eeuwig kon bestaan. Het is bijna dag. Waar ik braste stonden vier bokalen, Zaten nog drie drinkers, Denkend aan geen dag. Maar het licht sluipt in de zalen En de duivel komt ons halen, Haalde reeds de schenkers En de nacht verliest den slag. 't Werd nog later; Aan de beek lig ik, drink water, En mijn laatste makker Die mijn schande zag, Wil gaan werken op zijn akker, Want de wereld wordt wakker En behoort den dag. (Sji King) Vorige Volgende