Verzamelde gedichten. Deel 1(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 360] [p. 360] Zeekoorts Ik moet weer op zee gaan, een goed schip en in 't verschiet Een ster om op aan te sturen, anders verlang ik niet. Het rukken van 't wiel, 't gekraak van het hout, het zeil er tegen, Als de dag aanbreekt over grauwe zee, door een mist van regen. Want de roep van de rollende branding, brekende op de kust, Dreunt diep in het land in mijn ooren en laat mij nergens rust. 't Is stil hier, 'k verlang een stormdag, met witte jagende wolken En hoogopspattend schuim en meeuwen om kronklende kolken. Ik ben een gedoemde zwerver, waar moet ik anders heen? Maar gelaten door den wind gaan, weg uit de stad van steen. Geen vrouw, geen haard verwacht mij. Ik blijf ook liever zonder. 'k Heb genoeg aan een pijp op wacht, en 'n glas in 't vooronder. (Masefield) Vorige Volgende