Verzamelde gedichten. Deel 1(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 310] [p. 310] Droomland Langs een weg geschuwd en eenzaam, Waar kwade engelen alleen gaan, De God Nacht, almachtig 't eerst, Nog zwart hoonend zwijgt en heerscht, Vond ik na langen, langen tocht, Van 't uiterst Thule af gezocht, Het land dat ligt, stil, wild en wijd, Buiten ruimte, buiten tijd. Vloeden, wetend van geen oever, Wouden, stammend uit een droever Oord dan zich een stervling droomt. Door den dauw die overstroomt Onbestendige bergen klimmen, In ijle zeeën zonder kimmen, Zeeën, rustloos, schuimloos deinend, Onder vuurgewelf verdwijnend. Meren wijden eindloos uit Waatren doodsch, zonder geluid; Hun stille kille waatren, soms Besneeuwd met leliën, drijvend dons. In de meren die zich uit- Weenen wijd, zonder geluid In water donker, droef voor eeuwig Leeft de lelie dommlend, sneeuwig. [pagina 311] [p. 311] In de bergen, in den vloed Murmelend: voorgoed, voorgoed, In 't grauw bosch, in het moeras Waar nachtschade netelig wast, Bij de afgrijselijke kreken Waar de spoken 't hoofd opsteken; Waar op iedre plek een vloek Rust, in elk hol, om iedren hoek Ontmoet de reiziger in doods- Angst gestorvenen: voetstoots Schrikt hij schimmen op die zuchten Als zij gesluierd langs hem vluchten. In 't doodskleed geliefden gaan, Aan de aard of 't Andre, afgestaan. Voor 't hart welks smarten zijn onnoemlijk Is dit oord troostvol, niet verdoemlijk, Voor den verstokten Desperado Is dit, dit het Eldorado. Maar de reiziger door den dood Ziet het nooit open en ontbloot; Nooit brengt hij - terug in 't leven - Over hen die zijn gebleven, Wat alleen de dooden mogen Aanstaren met open oogen. [pagina 312] [p. 312] De ziel die hier verzworven koerst Ziet alles zwart en zwaar befloerst. Na bangen, hopeloozen tocht Door kwade engelen verzocht, Door kwade englen weggebracht Uit het gebied van den God Nacht, Ben ik door verwarde droomen Tot Thule teruggekomen. (Poe) Vorige Volgende