Verzamelde gedichten. Deel 1(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 283] [p. 283] Afrikaansche Elegie Hij zit op 't platform van zijn factorij. De gele Congo kabbelt traag voorbij Met onophoudlijk borrelend rumoer. Onder de spleten van den bamboevloer Drijven boomstammen door en krokodillen. Hij mijmert bitter: ‘Dit is mijn idylle. 't Is in Europa Zondag, overal, In Brest, Bordeaux, aan iedren havenwal. En in die steden zijn zachtzonnige straten Nu onbereden en vredigverlaten. In alle kerken zingen kalme koren, Ook buitenstaanders kunnen psalmen hooren. Vanavond danst de dronken varensgast Met zijn barmeid, tot hij is volgebrast, Terwijl ik hier zit voor een slecht glas toddy, Moeheid van zes jaar tropen in mijn body. Ik heb al sinds verleden week geen zin In de omhelzing van mijn negerin, Die voor mijn eet- en minnelust moet zorgen, Mij weldra op een goeden nacht zal worgen En braden voor haar broer, het opperhoofd; Zij heeft het hem, toen ik haar kocht, beloofd. 't Woord dat zij krijschte, dat ik heb vergeten, Maakt me in doorkoortste droomen wild bezeten.’ Hij schiet drie malen zijn revolver af: Een aap valt uit zijn klapperboom in 't graf [pagina 284] [p. 284] Dat plotsling uit de bruine modder gaapt, Waar 'n kaaiman sliep - die weldra verder slaapt. Dan draait een schor geschreeuwde gramofoon; Een twostep schalt - wanhopig monotoon. Uit het geboomte aan de' oever snort een pijl: Een oogenblik hoopt hij zijn dood, zijn heil, Zooals een kind bij 't vallen van een ster Een hartewensch snel stamelt; maar 't is ver Mis, het gevederd moordtuig trilt in 't hout, Verward gekraak verwijdert zich in 't woud... Vorige Volgende