Verzamelde gedichten. Deel 1(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 285] [p. 285] De Renegaat De kans was schoon, maar de équipage, laf, Heeft hem, den hoofdman van 't complot, verraden Om lijfsbehoud - hij bleef alleen en gaf Zich over op genade en ongenade. Hij kreeg de honderd voor den grooten mast, Op een der Carolinen zijn congé, Het gage-overschot heeft hij verbrast In één losbandigen nacht, met een congai Die hem verliet zoodra zij al zijn waarde Genoten had - het was zijn laatste liefde op aarde. Toen trok hij zich terug in het gebergte, Dat blauw en zacht uit zee lijkt in de verte, Maar slechts begroeid is met hard, leerdroog gras. Hij leefde in 't begin van wilde vruchten En dieren die niet wisten weg te vluchten; Hij leed aan zwaren buikloop, maar genas. De wilden achtten hem een witten God Omdat hij woonde in een schimmengrot, Zich steeds in zachte schapevachten hulde En op zijn legerstee geen bijslaap duldde, Nooit dronk van gistende, uitgekauwde kawa En kleine beelden kapte uit zachte lava; Omdat hij tellen kon, en zitten denken Zonder geschreeuw. Zij brachten hem geschenken. [pagina 286] [p. 286] Onvruchtbre vrouwen maakte hij magisch zwanger. Hij werd roemruchtig onvermoeid zanger Op bloeddronken, tromronkende offerfeesten. Na lange droogte werd hij regenmaker En, bij een groote sterft', gewijde waker Tegen de machtige boosaardige geesten Die hij verdreef in plechtige bezwering. Hij was met hun woestkinderlijke vereering Gelukkig, en gelukkig zonder vrouw, Die altijd liegt en fleemt van eeuwige trouw, Leefde hij in het weergevonden Eden, Zonder gevoel van toekomst en verleden. Vorige Volgende