Verzamelde gedichten. Deel 1(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 185] [p. 185] Versailles Niet enkel de paleizen en de breede Trappen die naar den verren vijver schrijden, Ook de avonden, verteederd van verleden, Zijn onverganklijk hier, want heimlijk vlijden Zij zich in 't lommer; als 't vertrouwlijk ruischen Van robe en sleep en 't woord dat hovelingen Elkander gaven door het avondduister, Waarin zij innig saamgeschoven gingen. Zij overschreden, statig ingetogen, Terrassen, étiquettes tooverkring; Gingen, zoodra de laan was omgebogen, Al dartler om met hun verovering. Eerst leidden ze haar langs streng gesnoeide hagen, In hoofsch gesprek, vertragend hunnen tred; Dan, onder 't spel van immer driester vragen En schuchter antwoord, naar een rozenbed. Nu en dan geeft een donkre Grieksche God Aanleiding tot zinspelingen te over... Het is niet ver van nooden naar genot, Van maagd tot vrouw, van smeekeling tot roover. [pagina 186] [p. 186] En in de rust na 't minnen speelt hun spot Met meenge mythologische vergissing: Men hield Diana wel voor liefdegod In overijlde minnelijke schikking. De Goden, die omhelzingen 't snelst zagen Voltrokken zonder noodlots minnedrank, Zijn nog dezelfde als in hun felle dagen, Alleen wat meer bemost en minder blank. Apollo hoorde bloemrijke gesprekken; Zijn lier ontlokt alleen de wind geruisch. Diana kon van meer 't geheim ontdekken Dan maagden mogen, maar bleef even kuisch. In dezen hof, schijnbaar alleen geschikt Om wulpsche scènes tot décor te dienen, Waar schuchtre psyche oovral wordt omstrikt Door zingenot, klaarlicht of ‘en sourdine’, Waar liefde trouw verloochent en spitsvondig Alle onschuld overhaalt, de deugd ten spijt, Is niets, als waar de deugd woont, duf, kortstondig: Alles staat hier in reuk van eeuwigheid. Vorige Volgende