Verzamelde gedichten. Deel 1(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 182] [p. 182] Fontaine de Médicis (Jardin du Luxembourg) De wanden, stijgend tot waar 't water welt, Doen schijnen dat 't bassin er tusschen helt En toch niet stroomt, voor zuivre spiegling stilligt. De schuchtre Nimf ontvlucht niet meer, bewilligt In Fauns omarming, blijft toch ver; zij vouwt Zich in zijn schoot, dien hij wijd openhoudt. (Alleen haar borst raakt even zijn gezicht.) Hoe vreemd elkander, kunnen ze in omhelzing Vertoeven, evenals in evenwicht De waterhelling en de bronopwelling. Zon schuift haar zachte schaduwen niet voort. Zij liggen glanzend voor de donkre poort (Waar rondom dropplen weenen, als voor 't laatst), Verheven voor de diepte en diep weerkaatst. Wij gaan uiteen, hoezeer wij ons vereenden; Wij zullen eenzaam zijn, en waren samen. Was 't geen geluk, wanneer wij zoo versteenden En niet meer aan de dingen denken konden, Die in het teerste tusschenbeide kwamen, Niet de eerste waren en toch overwonnen? Vorige Volgende