Verzamelde gedichten. Deel 1(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 150] [p. 150] Uitvaart (Funérailles de Philippe le Bon) Meer monniken zijn neergeknield In rouw rondom De omfloerste vorstelijke baar, Dan in Sint-Peters dom Wanneer de paus ten hemel hield 't Misoffer, rijzend voor het hoogaltaar. Want vier voltallige kloosterorden bidden. Onder kruitdamp, walmend door wierookmist, Richt elk zich op een wand der koningskist, Opgebaard in hun midden; Dat hij gekruisigd worde Op aller aandacht, Alleen hem toegebracht Door ieder van vier scherpgeschaarde horden. Geen trotsche kerkvorst houdt zich staande, Boven de grauwe pijen Prijkt geen borduursel van prelaten: Allen gelijk, Doods onderdanen, Nauwlijks lichamen in lompvallende soutanen, En de gelaten Zijn uit de vlekkelooze diepten van hun rijen Als weggelaten. [pagina 151] [p. 151] Daarachter en rondom liggen geleedren Krijgsknechten, wapendragers in hun leedren Kolders, ijzeren rustingen, geschubde jakken; En velen hunner die voor 't eerst Binnen een kerk tot knielen zich verneedren. Achter zwartspiegelende vlakken Der beukelaars, spits in den grond geboord, Is er een grimmig traliehek gesticht: Lansknechten houden speren opgericht, Waarvan de vanen somtijds wapperen. Waardoor? Bazuingeschal steekt op, houdt aan Als haangekraai in de' ochtendstond, Totdat dichtdrommend binnenkomt De gansche ridderschap, Van helm en borstkuras ontdaan: In pij en kap Rouwend vermomd. Door de reeds neergeknielde scharen, Als donkre stormwind door geknakte aren, Breekt hunne breede optocht baan. Terwijl hun ommegang Voltrokken wordt, woedt klaaggezang Over den doode, bang als een orkaan. [pagina 152] [p. 152] De vrouwen schuilen in de zuilengang. Zij, 't verst van 't vorstlijk lichaam af, Voelen het sterkst verwantschap met het graf, Bij 't mijmren dat dezelfde die nu dood, Van alle levens-, strijdlust is vervallen, Eens heeft gelegen in hun schoot; Dat zij eens streefden om hem te gevallen. Zij huivren In afschuw, reeds doortrokken van 't verlangen Zich van vergane omhelzingen te zuivren Door levenden haastig te ontvangen In hun besmetgewaanden schoot. Meer dan het dreunend rouwmisbaar, Dan 't psalmengalmen voor 't altaar, Verricht deze afkeer der beminden, In stil verscheuren, snel ontbinden, Afscheid en dood. Vorige Volgende