Verzamelde gedichten. Deel 1(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 95] [p. 95] Schijndood begraven? In de verlaten kamer was het stil, Of de aarde er al meters hoog op lag, Haar zwarte evening van nacht en dag Over de ingeslootnen bracht. Met geen verschil In trilling of geruisch lieten hen de minuten, Vervuld van ergens, hooren Dat ze andre waren Dan die te voren Gingen in de geleedren Van langgeleden verslagen jaren Verloren. Was deze kamer een gesloten kist, Die dreef in ondergrondschen vloed Over in 't donker vallende golven Met nooit geschokten spoed, Als in een weeken vollen mist Eeuwigzinkend bedolven? Er waren wezens die nog leefden; Een vlinder Zocht spleten in den gaven wand: Wieksidderend gezang; Maar dit werd minder. Er lag een vrouw Wier wimpers op de wangen beefden. [pagina 96] [p. 96] Was het van leven, Van zenuwtrillingen die zich begeven? Of lag zij hoonlachend er tusschendoor te turen? Maar 'k heb haar fel gefolterd - zij heeft niet geschreid. Wie weet wie nu nog lijdt? De kamer, pijnkristal gestold uit vage vuren? Die wezens op de martelbank der tijd? De stilte? Die wachtte ademloos, Die gaf zich over weerloos broos; De stilte stond te smeeken Om het geweld dat haar ten lest zou breken. Het kon nog een seconde duren, En ook wel... eeuwigheid. Vorige Volgende