Verzamelde gedichten. Deel 1(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 90] [p. 90] Een Kind een Koning De gouden kroon boeit om mijn tengre slapen; Een rand van pijn, geen aureool van macht Breidt ze om mijn hoofd, mij in haar ronde macht Beklemmend nacht en dag. Ik kan niet slapen. Ben ik vorst over vorstlijke satrapen? Ik merk, hoe hunner elk verholen lacht, Wanneer ik naar een heerschershouding tracht. Hun spot neemt de overmacht, mij helpt geen wapen. In mijn greep wankelt de topzware scepter, Mijn hand laaft zich aan 't lichten van een jachtspeer; 's Mantels omhelzing schuw ik elken nacht weer, Mijn lijf voelt zich in linnen ongerepter. Machtig zijn zij. 'k Tuur door een kleurig koorraam En huiver soms van lust om heen te snellen, Mij op te sluiten in mijn torencel en Te spelen met twee leeuwen, mij gehoorzaam. Vorige Volgende