Verzamelde gedichten. Deel 1(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 79] [p. 79] L'Archi-belle Ik zag haar vaak, maar altijd verdwijnen Om den hoek van de straat of met den schoonen droom Waarin ze voorkwam, want ik had nooit veine: Steeds was zij te ver, of ik te loom. Toch zag ik haar ééns, aan de' oeverzoom Van den Cocytus - o engelreine - Mijn laatste kans, maar de trage stroom Was er eerder bij: ach! ieder het zijne. En ik nooit het mijne, want de onthulling Van wat ik helderziend, zonneklaar Eenmaal mocht aanschouwen, werd bij de vervulling Meteen verzwolgen door de gulzige baar. Nu is mijn Schoone een verrotte bark, Daarop zocht ik mijn laatste toevlucht; Zij draagt toch háár naam en lijkt het boegbeeld Niet meer op háár dan een lier op een hark? Vorige Volgende