| |
| |
| |
Sentimental Journey
De brieven die ik je van verre zend
- Uit havens vaak van naam zelfs onbekend -
Je soms teleurstellend, soms niet bereikend,
Zijn om je te bevreedgen ontoereikend.
'k Weet: hedenavond zoek je een liefdeblijk,
Meer tastbaar, minder vaag. Je hebt gelijk,
En niet de minste kans mij te ontmoeten.
Ik kan je nu niet naadren - zie mijn route.
Wel je gedrag benaderen: balans
Tusschen jouw mingenot, mijn schipbreukskans
Opmaken; volgen eenige klippen, banken,
Waar velen afscheid nemen van de planken,
Met de vertaling: je kent weinig Fransch.
Ik was tweehonderd zeemijl van je af
Toen je ‘herwaarts’ ging, ter hoogte van 't Ile d'Yeu ..
Dus onschaadlijk als aan gene zij van 't graf,
Op eerbiedigen afstand. Faites votre jeu.
Een vaart vol gevaren is ons bereid:
Chemin des Pierres Noires. (Straat der Zwarte Steenen.)
De andre bewandelt nu, terzelfdertijd,
Een minder moeitevollen weg die leidt
Van vluchtig liefkoozen naar bruut vereenen
Binnen het uur: ‘Denn alle Lust will Ewigkeit.’
| |
| |
De zon daalt in de golven - het wordt nacht -
Jouw hoofd zinkt op zijn borst. (Les beaux jours sont passés.)
De wind slaakt in de Baie des Trépassés
(Baai der Verdronkenen) een donkre jammerklacht.
Ik vorder langzaam: kindren, bemint elkander,
De storm steekt op, 't schip slaat weer uit den koers;
Geen medeminnaar, geen tegenstander
Ben ik, vreest niet: drijfhout blijft ‘hors concours’.
Bemint elkander. Ik ben niet jaloersch.
Ik zie je omhelzing niet. Mijzelf niet eens.
Fluister maar niet. 'k Ben stokdoof: 't nevelfloers
Verdooft zelfs het geweeklaag der sirenes.
Bemint elkander! Ik bemin de zee,
Beminnelijker dan iedre aardsche vrouw
En onstuimiger, vooral hier: Baie de Guarnenez.
(Dit beteekent niets. Evenals ware trouw.)
Beklaag mij niet. 'k Ben niet in 't minst misdeeld:
Een zoute stormwind die mij bijtend streelt,
'n Stortvloed als 't schip over een breker rijdt,
'n Pijpstomp, je lief portret, een blijde zekerheid...
| |
| |
Volop emotie. 't Schip beeft, ik zit vast-
Gebonden met een kabel aan den mast
En overpeins elk mogelijk contrast.
Aldus: ik ben doornat, de zee gaat hoog,
Jij laat je liefkoozen, loom, laag en droog.
Je staat met muiltjes aan in 't slaapvertrek,
Ik in zeelaarzen, 't water op het dek.
't Is mooglijk dat je 'n wijnkelk heft en klinkt,
Terwijl mijn schip onder stortzeeën worstelt,
De boeg steeds moeder stijgt, steeds dieper zinkt,
Ook: dat je neuriënd je haren borstelt,
Je hoed schikt voor den spiegel, of je schminkt,
Terwijl ik zieltoog, bewustloos, verminkt;
Mooglijk geniet je hevig en volmaakt,
Terwijl een die je nimmermeer genaakt
Zijn dood in eindelooze teugen drinkt.
Détroit de La Corbière: Zeeëngte van Corbière,
Naar mij genoemd, toepaslijk: zit ik niet in 't nauw?
Ik heb de ruimte en peins nog van een vrouw,
Een hier wel wat denkbeeldige barrière.
| |
| |
Een steile rots doemt op. 't Is 't Ile Maîtresse:
Het Minnaressen-eiland, niet naar jou geheeten.
Onwrikbaar ben jij niet, ook niet in mij, vergeten
Als ik de haven haal: Le Jardin des Caresses.
Een zachte straal komt door den mist gegleeën.
Welkom heet mij de vuurtoren van Ouessant
In zijn gebied, mij, Chevalier errant
Des hautes mers, mij, Don Quichot der zeeën.
|
|