Verzamelde gedichten. Deel 1(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 67] [p. 67] II Uit het leven van Tristan Corbière [pagina 68] [p. 68] Een Avond Voos-rood talmt de zon ter kim te dalen, Als een vrouw met veertig worden. Zuur Lacht uit leedvermaak de maan, een schrale. Als een mouche in de horizontale Laatste stralen (stervend blikkenvuur), Vaart hij op de waatren van La Manche. ‘Zes mijl uit de kust in 't avonduur,’ Peinst hij droef, ‘er is geen enkel kansje Op een schipbreuk of een avontuur.’ Achteroverliggend in zijn kotter, Diep geschokt - door 't golfslagkort gestotter Van een boot, die slordig wordt bestuurd, Leest hij vroom de boeken van zijn vader, Wiens geest scheepging met den boekanier, En verzaakt ze weer. ‘Ook dit brevier Laaft mijn ziele niet. Mij staat het nader, Uitvlucht zoeken met de kamenier Der Comtess' die zich mij heeft ontsloten, Toen verstooten. Ik heb haar Je t'aime Lang in stilte à la Musset genoten; Dan, vóór de overgaaf: moment suprême, (Aangedaan?) mijn (krommen!) neus gesnoten. Toen geen liefdenacht. Ook nu is 't laat, Voor verhaal te laat...’ Hij wendt gedwee Zijn voorsteven naar 't land, dat hij haat, En verzaakt zijn liefde. Hij spuwt in zee, [pagina 69] [p. 69] Troost zich met een grafschrift bij 't aanvaarden Van den aftocht: ‘De gewijde aarde, Stierf ik ter stonde, werd ontzeild; dan is 't, Stervling, sta stil: Ci-gît Corbière, Wiens aardsch lot door baren werd beslist, Die zijn lijkbaar dragen; ongekist Ligt hij in zijn boot: comme dans sa bière.’ Vorige Volgende