Verzamelde gedichten. Deel 1(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 60] [p. 60] Voorwereld I Zon velt uit eeuwenoude wolkenlagen Speren in de scheemringlooze dagen. 't Strak schroeiend zwerk vindt nergens welbehagen In meren - 't spieglend - onder nevelwazen. Nergens vermeetle of schuchtre oasen Van diepverborgen bronnen uitgelekt. Zandzeeën liggen kustloos uitgestrekt. Alom wordt de geduldige vacht der vlaktes Doorstoken, overwoekerd: stekelcactus Bestrijdt met spitse lansen, zwaarden, trossen Het stralenleger dat haar sappen trekt. Met reeds versteenend lof bezwaarde bosschen Staan op krimpende kuststrook saamgedrongen, Stikkend geblaart in wanhoop opgewrongen, Kniewortels néér, den bodem ingeboord. Uit 't wouddiep wordt geen vogelroep gehoord, Waar dikschildige plompe torren ronken, Soms plotsling grondwaarts ploffend, hittedronken. [pagina 61] [p. 61] II Op tengre stenglen stegen varenplanten In de ijlsfeer. Dampgedragen kronen dreven Naar de oppervlakte van het stilstaand leven, Breed overschaduwend; dierkiemen bleven In weekdierstaat door warme diepzee zweven. In steenkooldonker starden diamanten. Alleen door donder werd de stilt' gestoord; De groote regen die zich somtijds strekte Zette zijn zwijgen even ruischend voort. Geen rotsgrond stuitte de' onbegonnen val. Zee onderwierp haar zwalpen 't leeg heelal, Waardoor slechts scharen vleugelvingers sprongen. Waar plantendood in stilstand land verwekte Werd 't ongegrond-gebrugde dra verwrongen Onder de aandrift van een heeten stroom. Bergen ontstonden en vergingen, weeker Dan wolken. Zonnen bleven nog onzeker, De sterren neevlig en het leven droom. Wel zweven vlinders vogelgroot, zwaarmoedig, En weven spinnen, traag en zwart volbloedig, Sombere webben tusschen hooge stammen In 't grijsrood kruisvuur van lianenstammen. [pagina 62] [p. 62] Alles ligt onderdrukt in looden dommel, Steeds slapeloos door 't slepende gerommel Achter de steenen kim, waar 't kernvuur, staag Onder bezwijkende aarde woelend, traag Landtongen lava laaiend uit doet puilen, Over de kammen kruipend naar de kuilen Waar monsters: pootloos, vleugelloos geslacht, Tot roerloosheid gedoemd, verdelging wacht. Vorige Volgende