Verzamelde gedichten. Deel 1(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] Extreme-Orient I De stroom in de' avondwind beweegt het riet tot klagen. Alleen ben 'k heengegaan. Ik kapte 't ankertouw, En ging ter ruste in mijn vreemdgevormde prauw, Zonder gerucht, bevreesd de vooglen te verjagen. Wij zijn op stroom geraakt en in een wijd bewegen, Geleidelijk, geen doel bekend. - O vlot bekoren, Op 't vloeibre onbekend' te dolen, wegverloren!... Bijtijden hield mijn hand een tenger takje tegen. En ik bleef, wiegende op een zee van zaalge loomheid, Uw ziel inademen, avond van stille schoonheid. Ik heb de schemering met teedre voorkeur lief; De vloed, welluidend droef, is met mijn droom vertrouwlijk Doorschijnend is mijn kelk en ik draag onophoudlijk, Een hart, over welks leed de maan zich laat verhief. [pagina 13] [p. 13] II Het leven is een bloem welks geur ik nauw geniet, Want ieder aardsch aroom doet diep de zinnen pijn. Op 't Eiland van Email, Verbeeldings rijksgebied, Ontken ik 't ijdel uur, waarin de menschen zijn. Mijn teedre vreugden zijn gevormd in porselein, Anders dan zeer bezorgd raak ik hun randen niet; De azuren geurwolk die mijn blonde thee ontvliedt, Ontvoert vervluchtend 't leed en houdt mijn zielsrust rein. Ik woon in een kiosk roze in het woud van 't wonder, Ik zie den ganschen dag de gouden vloeden onder Mijn venster langs en ver door blauwe velden stroomen; En, keizerlijk poëet in lichtroode japon, Volg 'k in de vlucht mijn droom, een vlinder, spelende om Den waaier bloemenrijk, waaruit hij is ontkomen. [pagina 14] [p. 14] III Ik heb niet meer het hart der oude heldentijden; In meengen veldslag waar' mijn dieprood bloed gevloeid, En nu kruipt het zoo traag, in dit Rijk zoo vermoeid, En 't woeste ijzer doet de zwakke oogen lijden. De ziel verwerpt voor 't spel van faablen en folklore Den last van wijsheid, dien zij te veel eeuwen torste. Goden zijn in verval, die met hun almacht morsten. Hoop geeft geen leven meer, wij worden oud geboren. Onze overoude geest, verward in reliquieën, Weeft haar symbolen en, de vingren op de knieën, Van ijdlen droom het ijle goudgetril. Vreesachtig en gevlucht naar 't midden van haar staten, Leeft de ziel leeg van lust, van minnen en van haten; Verveling sneeuwt in onze harten, stil... Vorige Volgende