Verzamelde gedichten. Deel 1(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 9] [p. 9] Néère De koele morgenwind brengt het gebloemte aan 't trillen. Néère, naakt en blank, moet schateren en rillen, Aan de' oever, telkenkeer dat zij met sneeuwen voet Breekt door het broos kristal van den vertrouwden vloed, Terwijl, niet ver van daar, Satyr haar jeugd bespiedt. Hij houdt zijn adem in en pijpt niet meer zijn lied; En 't kind welks prille vleesch nog niet leed 't pijnlijk wonder, Dat in haar onschuld gaat als in een kleed, ook zonder, Gretig een honigkoek van 't sluw boschgodje neemt, Dat haar in wrangen ruil een kus rooft, lang en vreemd. Vorige Volgende