Verzamelde gedichten. Deel 1(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 5] [p. 5] Eerste verzen I Naar Samain [pagina 6] [p. 6] Zomeruren I Breng het vergulde kristal, En glazen van droomrige kleur; Behoed onzen roes voor verval In overprikklenden geur. Rozen! Om rozen nood! Ik heb ze lief tot waanzin. Zij hebben 't somber aanzien Van dingen, aanbrengend dood. De goudwijn schuimbekt in den kroes; Gij klieft een perzik, dat het moes Bespat uw blankzwellende borst. Het park is als een afgrond zwart... Er woelt, onstilbaar, in mijn hart Naar zachtheid wrangkwellende dorst. [pagina 7] [p. 7] II Schuchter als een bejaard refrein Het water der fonteinen zong; Van één ster vingen we elk een vonk In onze glazen ouden wijn. Als van Clorinde of Lindamire Stond uw hals slank uit 't wijd gewaad, Blootgesteld aan bewondring, fier Boven breed priesterlijk brocaat. In des avonds hooggetij Riep uw schoone rijkdom mij Òp het tijdperk van Florence; Naar der lucht turkooizen glanzen Vlood uit de kelken van 't festijn Van frambozen de ijle essence. [pagina 8] [p. 8] III Gij houdt uw wang in de open hand; Uw lippen half vaneen bewaren 't Zwijgen, uw oogen ernstig staren Staag op een bloemenrijke plant. Uw mond trilt in karmijnen brand Onder uw haarwrong, de overzware; Gij neemt in schaduwendichte scharen Over de macht van 't andre land. En mijn liefde belijdt zich bitter - Terwijl uw zwijgen tergt en heerscht - Te zoeken zonder ooit haar doel Te naadren; nooit zal zij bezitter Zijn van 'k weet niet welk allerteerst Deel van uw vrouw-, uw zelfgevoel. Vorige Volgende