Serenade(1938)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] Pierrot De maan, volkomen rond, Rijst in den nacht; Soms kraken, op den grond, Wat takken, zacht. Pierrot beschaduwt in Gepeins den witten muur; 't Is voor zijn eeuwge min Weer 't bitterst uur. Hij lokt een puren toon Uit zijn gitaar, Maar eindigt in een schoon Vergeefsch gebaar. Dan komt een fel moment Van spijt en trots: Hij zwaait zijn instrument Als een strijdknots. Geen vijand wordt den helm Op 't hoofd verplet, Hij tuimelt, half bedwelmd, In 't rozenbed. [pagina 17] [p. 17] Waar hij, in de' ochtendstond, Huivrend ontwaakt, Door vochten meisjesmond Licht aangeraakt. Zij lacht, dus opgelet: O, schande! op witten muur Staat in zwart silhouet Zijn droevige figuur, Geknakt in zielsverdriet: ‘Zoo was jij gisternacht.’ - ‘O feeks! dat heb jij niet, Maar Edgar Poe bedacht! Duivelsche Violet, 'k Ben geen Black Cat, Jij hebt in houtskool het Visioen gezet. Ik ben niet aan den drank, Geen zwarte moord Bevlekt mijn ziel, die blank Jou toebehoort.’ [pagina 18] [p. 18] Zij zijn omstrengeld dan De rozen ingezonken, Gevallen englen van Verrukking dronken. 's Avonds maakt weer zijn spook Den maneschijn onveilig, Verzuchtend: ‘Liefde is rook En de Smart heilig.’ Vorige Volgende