Serenade(1938)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 14] [p. 14] Tzigane Ik wachtte van mijn uitverkoorne Een hersenschim, een riddertaak: Jacht op het hert met gouden hoornen, Beleg van 't slot der duizend toornen, Of een dolage ver en vaag - Maar nimmer zooiets alledaagsch Als zorg voor onzen eerstgeboorne. 'k Geef niet mijn leven om verachte, Gezeten welvaart te bereiken, Ik wil het in rumoerge nachten Op een valsche viool verstrijken, Terwijl de morgen staat te wachten. 'n Publiek van snobs, veelkoppige draak Van daadloos, radeloos egoïsme, Razend met ik weet niet hoe vaak Herhaalde ragtimes op te hitsen, Is een verheven levenstaak. De onvermoeide strijkstok zaagt, 't Gefolterd hout trilt aan mijn wang, Een thema minder afgezaagd Dan dat verwijt van jaren lang: ‘Waarom heb je mijn hand gevraagd?’ [pagina 15] [p. 15] Of men het een of 't ander doet: In deugd zich oefnen, zich vereedlen, Of voor wat veile have en goed Zich daaglijks naarstig te verneedren, Of met de wanhoop in het bloed Zijn waardloos leven te verveedlen - Daar is niet meer of minder moed Voor noodig, het is al om 't even. Goed, ik heb haar voorgoed onteerd, Maar zij mijn liefde geëxploiteerd; Ik haar verlaten, zij mij getergd. Wat is het laagst, wat is het ergst? - Nu laat mij alles ongedeerd. Vorige Volgende