Serenade(1938)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] Voor Kinderen I Scheppingsverhaal Gods kind had blokken in zijn boezelaar, Waarmee het in de wolken had gespeeld. Maar toen zij op wou bergen, moe, verveeld, Zag ze in de doos en wist niet hoe ze daar In passen moesten, keurig ingedeeld. Want God was streng, maar sliep - dus geen gev Zij liet ze vallen, zag er niet meer naar Om en ging vlug naar een mooi engelbeeld. De blokken vielen door een leeg heelal En kwamen op een leege wereld, waar Ze bleven zooals ze er heen geworpen. De meeste sprongen stuk tot berg en dal; En die heel bleven vormden hier en daar De groote steden en de kleine dorpen. [pagina 11] [p. 11] II De Dooden en de Kinderen Kom vaak bij ons. Jij die begint te leven Verstaat ons 't best en bent het dichtste bij. Een kerkhof vind je, evenals een wei, Een plaats goed om te draven en te spelen. Je praat met dingen die geen antwoord geven, Die enkel lachen, stil, lang, als de zon, En schaduwen als glimlachen doen zweven. Ook grauwe steenen in een dartle bron Zijn oude watermannen van heel vroeger; Zij moeten stilstaan en zij lachen goedig Als je, schoenen en kousen in de hand, Over hun hoofden springt naar de'overkant Om toovenaars te zoeken in het woud. Je gaat stil zitten op een dooden boom, Wilt blijven kijken, maar slaap maakt je loom. Dan komen wij en worden even oud. [pagina 12] [p. 12] III Sterrenkind Een sterrennacht op de wereld geworpen, In sneeuw begraven door den wind, Houthakkers brachten naar hun verre dorpen Als een gevonden schat het sterrenkind. Zij dachten hun vrouwen gelukkig te maken Omdat zijn mantel van zilver was, Maar zij moesten hem voeden en bij hem waken Als was hij een kind van hun eigen ras. Den mantel konden zij niet verkoopen, Geen zilversmid geloofde er aan; De pope wou den vondeling niet doopen, Dat heidenkind gevallen van de maan. Geen timmerman wilde hem laten werken, Dien teeren prins, wat had men er aan? De kosters joegen hem uit hun kerken, Het heidenkind dat peinzend stil bleef staan. En op een nacht is hij weer verdwenen; Het dorp telde vele kindren minder, Terwijl opeens veel meer sterren schenen. Het was zeven jaar geleden. En weer winter. [pagina 13] [p. 13] IV Kindervrage In den hemel staan de sterren Als de kudden in de verre Somber overwolkte heide, Waar zij grazend zich verspreiden Voor 't verschiet. Hoe komt het dat zij niet verdwalen? Wel is Maan een strenge herder, Maar de hond die ze, als ze verder Gaan dan mag, terug moet halen, Is er niet. Waarom gaan ze dan niet zoeken Uit den hemel, in de hoeken Van 't heelal, wat zich daarachter Mag verschuilen, waar geen wachter Hun verbiedt? Waarom zijn ze bang gehoorzaam, Blijven ze in kudde' ervoor staan? Als de maan met loome stralen Hen toch wel niet in kan halen, Waarom gaan ze dan niet dwalen, Waarom niet? Vorige Volgende