| |
| |
| |
Negende tafereel
Scène 1
(Voorgalerij. Raden van Indië in een groep bijeen. Hurnius alleen, in een andere hoek.)
Waarvoor zijn wij hier bijeengeroepen? Voor een doopfeest of het vellen van een doodvonnis of twee?
Denkelijk voor alles tegelijk.
Dat kan niet. Eerst wordt geprocedeerd...
(traag sprekend):
Hij zal het doordrijven dat alles in één zitting wordt afgedaan. Nu hij den nachtelijken aanval zoo radicaal heeft afgeslagen, voelt hij zich weer sterk en zal zijn zin doordrijven, er op wijzend dat er een voorbeeld moet worden gesteld. In bestuurs- en rechtszaken is hij een onhandelbaar man, het moet evenwel erkend worden dat hij als legerhoofd zijn gelijke niet heeft. Strategie en staatsmansbeleid gaan zelden samen, eigenlijk zijn de eigenschappen voor beide benoodigd, in een persoon onvereenigbaar. De voortvarendheid die een generaal moet kenmerken, de bedachtzaamheid en het rijpend overleg...
Man, hoe kunt gij u verliezen in langwijlige beschouwingen over karakter eigenschappen, terwijl wij voor zulke gewichtige beslissingen staan en in voortdurend lijfsgevaar verkeeren?
De nachtelijke overval is toch afgeslagen. Er zijn gevangenen gemaakt en vuurmonden, die naar het schijnt van Hollandsch maaksel zijn. Verraad loert overal.
| |
| |
De aanval is afgeslagen, maar als hij wordt herhaald, wee ons. Ook had de Landvoogd zelf daarna weer een heftigen aanval. Het schijnt dat de ziekte snel zijn krachten sloopt; ook daarom zal hij snel willen vechten en zijn kind onverwijld doen doopen.
Is het kind dan ook zwak? Een kind van zulke ouders!
Gij begrijpt wel dat de Matarammers, eens meester van de vesting, geen blanke in leven laten, en Coen is een te geloovig christen om zijn kind ongedoopt naar de eeuwigheid te laten gaan.
Acht gij het gevaar dan zoo nabij? Daar moet toch een middel worden gevonden. Wij kunnen ons toch niet laten vermoorden!
Wij kunnen toch onderhandelen.
Onderhandelen? Ons regelrecht in het verderf storten? Als wij het doen op dit moment, dan begrijpt de Pangeran eerst recht hoe slecht wij er voor staan, een laatste aanval zal ons de genadesteek geven. Zwakte bekennen tegen een Oosterling beteekent zich op genade en ongenade overgeven. Dan komen wij er met den dood niet af. Trouwens, Coen zal het nooit opgeven, zoolang hij nog overeind kan staan en een woord uitbrengen.
Maar bij ons berust mede de beslissing of er onderhandeld zal worden.
En niemand zal iets buiten Coen om willen ondernemen. Hem danken wij dat wij nog leven, dat wij niet reeds lang een prooi der Engelschen of der Inlanders zijn geworden. Wat vreest gij? beveel uw ziel den Heere.
| |
| |
Gij kunt goed praten. Gij zijt de zeventig gepasseerd, der dagen zat. Gij hebt geen familie in Holland.
Nog vele aardsche genietingen kan ik smaken. Ik houd van Spaansche wijn, van een goede Goudsche pijp. Laten wij toonen, als 't moet, dat wij als christenen, gepredestineerd of niet, even moedig den dood tegemoet weten te gaan als de Mohammedanen die allen het paradijs beloofd is. Laten wij ons sterken aan het gebed. Wil Ds. Hurnius niet met ons bidden?
Daarvoor komt Ds. niet. Moet gij doopen, Ds., of het gemoed van Cortenhoeff sterken? Of beide veroordeelden in den echt verbinden, ter elfder ure?
Wilt gij in mij een dienaar van God hoonen?
Dit zij verre van mij. Maar het is vrij zeker dat hij veroordeeld wordt en gij weet: wie door den strop moet kijken, mag een laatste wensch uiten. Dat zal stellig zijn in den echt te worden verbonden.
Als deze droeve historie voorbij is, zal Sara mij nog steeds bereid vinden. Een dienaar des Heeren verlaat zijn schapen niet, al zijn ze nog zoo zeer verdoold.
Hoe? blijft gij volharden in uw voornemen Sara te huwen?
Zoo waarlijk helpe mij...
Dominé, bent u gek geworden? Gij zoudt al 't ontzag en daarmee uw ambt verliezen!
| |
| |
Ik begrijp den Dominé. Wordt een juweel van minder allooi als het een tijd lang in handen van een falsaris is geweest? En Sara is een zeldzaam juweel in deze landen. Dat zullen de Heeren toch met mij eens zijn?
(Coen verschijnt, bleeks, ondersteund door een dienaar, in de galerij.)
| |
Scène 2
Mijne Heeren, vind ik U, in tegenstelling met Uw gewone langzame wijze de zaken af te handelen, thans bereid snel recht te doen? Bizondere omstandigheden eischen dit. Het Nederlandsch gezag wankelt, wij weten niet of het zich staande zal houden.
Acht Uw Excellentie het gevaar zoo groot?
Groot genoeg om er met alle middelen naar te streven de krijgstucht te handhaven. Wij kunnen vandaag nog vonnis wijzen.
Maar de wet verbiedt uitdrukkelijk dat het tenzelfden dag ten uitvoer wordt gebracht. En ik vrees dat dit Uw wensch is.
Stellig. En vind ik U niet bereid, dan zal ik uit mijn officieren een rechtbank samenstellen die wellicht juridisch minder bekwaam is, maar een simpeler en zuiverder rechtsgevoel bezit dan gij.
Als gij wederrechtelijk Cortenhoeff ter dood laat brengen, stelt gij uzelf buiten de wet.
Wij willen eerst ruggespraak plegen.
Over twee uur wacht ik u in de raadskamer.
| |
| |
Doe intusschen wat gij wilt. Maar laat mij straks niet wachten, ik moet het bastion Oranje bezoeken. (Tot Hurnius.) Wat zoekt gij hier?
Ik wilde uw dochter doopen.
't Is thans geen tijd voor het aanwerven van nieuwe christenen. Gaat liever naar de wallen en geeft den vijand de vuurdoop of de pekdoop, als ons kruit soms op is.
En de gevangenen verzoeken mijn geestelijken bijstand.
Gaat naar den verrader. Ds. Hulsebos zal Sara bezoeken.
Waarom ik dan beiden niet?
Geen zelfde zieleherder voor beiden. Gij zoudt brieven kunnen overbrengen.
Ik nooit. Maar als het een van beiden moet zijn, waarom ik dan Sara niet?
Ik wil U een droevig weerzien en afscheid besparen.
Maar Sara wordt toch niet ter dood veroordeeld? Ik wil haar redden, haar op het rechte pad brengen.
Daar zijt gij tot nog toe uitstekend in geslaagd. Maar genoeg gepraat. Ik verwacht de Heeren straks. (Af.)
Neen. Als hij eens de wet heeft verzet en het beleg heeft afgeslagen, voelt hij zich sterk genoeg om zich onafhankelijk van de Compagnie te verklaren, op grond van het feit dat hij Batavia heeft gesticht en behouden, en zijn geliefd idee van een volksplanting hier op eigen vuist voort te zetten. Ik
| |
| |
ken zijn staatszucht. Hij hunkert ernaar zich los te maken, ons op een retourvloot te laden en als ongewenschte vreemdelingen te repatrieeren.
Gij dicht Coen bedoelingen toe die hij niet heeft. Hij wil eerste dienaar der Compagnie zijn, haar bloei bevorderen. Voor zich zelf verlangt hij niets. Laten wij toegeven aan zijn gerecht verlangen.
Cortenhoeff heeft den dood verdiend, niemand twijfelt daaraan. Wat doet het er toe of hij snel of niet zijn straf ondergaat? Laten wij daarentegen Sara Specx redden van den dood door beulshanden, alleen in een zeer lichte straf toestemmen.
Wat noemt gij een lichte straf?
Een geeseling, verbanning voor eenige jaren of...
Dat noemt gij een lichte straf? In het algemeen, ja. Maar laat ik u waarschuwen iets tegen Sara te ondernemen. Er is alle kans dat Coen komt te overlijden en Specx het bewind, al is het tijdelijk, in handen krijgt.
Misschien is hij wel dankbaar dat wij die laatste vlek van zijn verleden uitwisschen.
Dat kent gij Specx slecht. Hij heeft eerder Italiaansche dan Hollandsche opvattingen, bemint Sara als een echte dochter, ook verder is hij een levend contrast van Coen. Amsterdam, Italië en Japan zijn ook betere leerscholen voor diplomatie dan Hoorn, een Oost-Indië-vaarder en Bantam. Hij kent het Oostersche stelsel: over futiliteiten praten en 't belangrijke alleen aanroeren, uitnemend.
Ik zal recht spreken volgens mijn eer en
| |
| |
geweten en geen rekening houden met de karakters van mogelijke toekomstige landvoogden.
En ik vind dat wij altijd tijdig de bakens moeten verzetten. En het is meer dan tijd.
Dus over Cortenhoeff zijn wij het eens?
Ja, dat hij sterve door den strop.
Hij was een dapper krijgsman. Deze schande blijve hem bespaard. Hij sterve door het zwaard.
Laten wij op dit punt Coen zooveel mogelijk tegemoet komen.
(Een gong. De Raden gaan gesticuleerende naar binnen.)
|
|