Waar zou ik naar toe moeten? Ik kan toch niet alleen door de Chineesche buurt gaan wandelen? En u vindt toch ook niet goed dat ik langs de kali loop waar al die naakte inlanders in zwemmen?
Kind, wat druk jij je altijd kras uit. Je kunt toch elken dag een rijtoer maken met de andere joffers?
Ze vervelen mij, ze plagen mij, en ze praten nooit ergens anders over dan over hun huwelijk.
En nu ben jij nog gauwer dan zij getrouwd. Dan kun je ze uitlachen. Je zult met Ds. Hurnius meegaan op zijn Molukkenreis, je zult je sterken aan de zeelucht en aan zijn bekeeringsijver.
Neen, neen, neen, ik wil nog niet trouwen en zoo ver weggaan. Ik wil bij u blijven tot alles voorbij is.
Wat? Wil je weer uitstellen? De Landvoogd zal het nooit goedvinden.
Neen, ik wil niet van u weggaan, nú.
Maar je kunt toch niets voor mij doen, kind.
Toch wil ik bij u zijn en uw hand vasthouden als u pijn hebt.
Vreemd kind. Dus toch, houd je van me? Maar de Landvoogd zal vertoornd zijn.
't Is waar, ik ben veel alleen. De staatszaken nemen hem in beslag. Hij heeft daarbij zoo weinig steun.
Hij heeft de staatszaken meer lief dan u.
Laat mij blijven, toe, laat mij blijven.
(Zij omhelst Eva.)