Dagboekfragmenten 1940-1945
(1954)–T.M. Sjenitzer-van Leening– Auteursrechtelijk beschermd
Ingenieur, 29 jaar - Den Haag
| |
[pagina 410]
| |
explosies, die de huizen in een wijde omgeving doen instorten, scheuren en alle ruiten doen springen, zodat een ieder daar in weer en wind zit. Maar dit is niet erg genoeg. In Putten op de Veluwe zijn twee vermoorde duitse officieren in éen auto gevonden. Als repressaille is de gehele manlijke bevolking van het dorp gevangen genomen en als dwangarbeiders naar duitsland gezonden, terwijl de vrouwen en kinderen weggestuurd werden en het dorp verbrand en opgeblazen werd. Van onze bondgenoten moeten we de rest van de slagen incasseren. Het jongste nieuws verluidt, dat de Westkappelsche Zeedijk stukgebombardeerd is en dat het zeewater over Walcheren golft. Er was sedert twee dagen gewaarschuwd om te vertrekken. Het betekent zeven jaren geen gewassen en alle huizen en inboedels vernietigd. Juist hoor ik van den heer Lindeheuvel over Arnhem, dat er ongeveer 180 doden waren en dat vele mensen ook naar Velp geëvacueerd zijn. Het gebouw van den Commissaris der Koningin was verwoest, de Grote Kerk zwaar beschadigd, het Paleis van Justitie, het Walburgsplein, de Eusebiussingel, Oosterbeek-laag, Ede, de Turfstraat, Bakkerstraat en Oeverstraat waren zwaar geteisterd. Het gas zal a.s. Dinsdag, dus over een week, ophouden. Electriciteit zou vanaf morgen gerantsoeneerd worden van 18.40-23.00, omdat de mensen veel te veel gebruikten. Helaas zien we hier weer eens uit hoeveel solidairiteitsgevoel onder de burgerij leeft. Verwarmingsbrandstof is er niet en eten zal dan door massavoeding uit centrale keukens gebeuren, maar ook deze keukens hebben grote moeite om aan hun grondstoffen te komen. De duitsers zeggen dan bij alles dat het door de spoorwegstaking komt. De Rijkscommissaris zegt met een groot gebaar, dat duitsland wel voor kolen had gezorgd. Men wete dan, dat we al in geen tijden meer kolen per schip uit duitsland kregen, omdat de havens zwaar gebombardeerd zijn langs de Rijn. O, hoe gehaat deze onmensen zich tijdens deze vier zware jaren gemaakt hebben valt niet voor een vreemdeling te beschrijven, je moet het meegemaakt hebben. Van dag tot dag met de angstige, terneerdrukkende spanning in je hart, en de moedeloze onmacht waarin je je verdere slachting afwacht. Mogen deze dingen overgebracht worden op onze kinderen en kleinkinderen, moge de Vaderlandse geschiedenis op een reeëlere | |
[pagina 411]
| |
voet geschoeid worden en moge het hele nageslacht begrijpen, dat hier een volk een onuitwisbare schuld en schande over zich heeft gebracht, die niet meer over de daders is om te slaan, maar waarvoor het gehele duitse volk straks zal moeten boeten op een manier, die de geschiedenis als een baken in zee zal doen voortleven voor andere naties die hetzelfde zouden willen ondernemen. Niet een behandeling uit domme haar, maar als gerechtvaardigde straf en rechtvaardiging tegenover hen die onder alle ellende hebben moeten lijden. Tenslotte hebben deze anderen de oorlog niet gewild. Maar over tien jaren zullen er wel weer van die domme edelmoedige mensen zijn, die zeggen dat je het niet te bont moet maken, dat het ook mensen zijn, en dat die de oorlog ook liever niet gevoerd hadden, en die denken dat Christelijkheid niet in de eerste plaats op rechtvaardige gestrengheid berust. Laten zij dan aan deze nasleep van de oorlog van 1914-'18 denken, waarin de overwinnaar de hand niet hield aan hetgeen hij als zodanig verplicht was geweest. Het schrijven valt mij zwaar vanavond. | |
|