de geweren in aanslag. Wat een comedie, wat lijkt alles belachelijk! Daar staan wij nu op het appèl; naast ons de Abgetrennten. Adri Pakvis is daar ook bij, de anderen ken ik niet van naam. Het appèl loopt heel snel af en voor het ‘am Tor’ is vandaag geen liefhebberij. De Mof schijnt door de uitslag van het proces bevredigd te zijn!
Er ligt een lugubere stilte over het kamp. Wij staan maar te wachten en niemand begrijpt er iets van, dat we niet mogen inrukken. Daar komt de Grüne Polizei op knetterende motoren de poort inrijden, daarachter rukken de overvalwagens op. Het is een indrukwekkend gezicht. De wagens zijn met zeil afgesloten. Na eenige tijd heen en weer gereden te hebben, stellen de overvalwagens zich voor ons op. Bij elke wagen worden nu twintig politiemannen ingedeeld, bewapend met geweren, revolvers en mitrailleurs. Wat een koude drukte! Verschillende officieren komen er nu bij, er worden aanwijzingen en tegenaanwijzingen naar elkaar toegeschreeuwd. In elke wagen moeten tien veroordeelden vervoerd worden, er is dus voor elke gevangene twee man bewaking, waarbij de veroordeelde tusschen twee politiemannen in komt te zitten. Strenger kan het haast niet! Ook wordt het volgende bevolen: de politiemannen met de mitrailleurs moeten tijdens het vervoer achter in de wagens zitten, de revolverafdeeling in het midden en de gewerenploeg krijgt zijn plaats aan de kant toegewezen. Steeds staan wij nog verwonderd te wachten. Zou deze comedie speciaal voor ons opgevoerd worden? Er wordt al gemompeld in onze rijen. Zoo'n afscheid zou toch te beestachtig zijn! Nee, wij zullen zeker wel zoometeen moeten inrukken. Ondertusschen gaat het spel van bevel en tegenbevel maar door.
Eindelijk schijnen de wagens dan toch goed te staan. Ze staan nu vlak voor ons met een onderlinge afsrand van vijf meter. Nu moeten de mannen van het Bekleidungszimmer uittreden en de koffers van de O.D.-ers, die van tevoren al op de Schreibstube waren neergezet, naar buiten brengen. Het gemompel in onze rijen wordt hoe langer hoe duidelijker. Opeens klinkt rechts van ons het gebulder van een Grüne Offizier: ‘Maul halten, verdammtes Zeug!’ en een man uit de voorste rij krijgt, om deze woorden te onderstreepen, een slag van een karwats over zijn gezicht. Steeds staan we maar te wachten op het bevel van in te mogen rukken. Aan Hurkmans, de Blockoudste, die langs mij heen loopt, vraag ik, wat dit alles te beteekenen heeft. ‘Eerewacht voor de O:D.-ers!’ fluistert hij mij toe. Onbegrijpelijk,