Ik zei het hem. Hij wees op de gevangenis en vroeg of ik daar geweest was, hetgeen ik bevestigde. Ik zei toen, dat hij het ook niet zoo prettig had en hij beaamde dat ook zeggende: 't Had niet zoo erg hoeven zijn, Mevrouw! We zijn een volk dat van binnen erg kan haten, maar als de overheid rechtvaardige maatregelen neemt, dan doen wij dat. Maar ‘zij’ snappen daar niets, totaal niets van en maken de zaak steeds slechter. Er is een troost en dat is dat wij er niets aan kunnen doen.’ Toen kwam er nog een tirade over God en hij vroeg of ik wist waarom je er was. Ik antwoordde omdat je anti was zooals wij allemaal hetgeen hij hevig beaamde. 't Was allemaal reusachtig aardig en 't was of we elkaar al jaren kende. Ik ging geheel opgemonterd verder en hij zei, dat het hem plezier deed met me kennis gemaakt te hebben! Wat een roman, hé?