Journalist, 62 jaar - Rotterdam
10 Juli 1940
- Ingevolge de zg. deviezenverordening, waarmee [we] sedert kort, met instemming van de Duitschers zijn opgescheept, moeten wij op korten termijn o.a. ons goudgeld bij de Nederlandsche Bank aanbieden, onder bedreiging met zware straffen. Zoo toog ook ik gisteren naar de Bijbank, die, wegens de verwoesting van haar gebouw op de Boompjes, tijdelijk een onderkomen heeft gevonden in een in aanbouw zijnd pand van de Rotterdamsche Bankvereeniging aan den zwaar gehavenden Coolsingel. Ik bood er de acht gouden tientjes aan, die onze vader gewoon was, zijn kinderen op elken tienden verjaardag cadeau te geven en van welke er ook enkele in mijn bezit waren gekomen van de zusters in Heemstede. Tegenover onze eigen kinderen heb ik de traditie met behulp van dezelfde tientjes voortgezet, zoodat er aan deze glanzende muntstukjes een zekere plechtige familietraditie verbonden was. Het was dan ook met een zwaar hart, dat ik de desbetreffende formulieren invulde, waarin ik mij bereid verklaarde, de acht goudstukken aan de Bank te verkoopen. Nu Duitschland nog altijd beweert heil te zien in een